te begeven. Niet
veel later dan negen uren hield haar koets voor onze deur stil, terwijl
Suzanna en ik reeds een geruime poos in de zijkamer hadden staan
draaien, onze zakuurwerken met de staande klok vergeleken, over den
juisten tijd gekibbeld, en het oneens waren geweest of de Muntklok voor-
of achteruitgezet was, en voor de tiende maal aan onze moeder haar
tienmaal herhaalde vraag, of wij niets hadden vergeten van hetgeen wij
buiten noodig hadden, beantwoord, en gegaapt en opgestaan en weer gaan
zitten en alle dergelijke belangrijke handelingen meer bedreven, die men
niet doet dan alleen wanneer men wacht en zich verveelt. Na afscheid
genomen te hebben van mijn moeder, die ons tot op de stoep vergezelde,
hielp ik Suzanna in het rijtuig, van waar mijn Tante haar reeds het
welkom toeriep. Ik hoorde mijn zuster een kreet van verbazing uiten,
stapte na naar het portier binnen, en, vond mij _nez-a-nez_ met ...
Mejuffrouw Henriette Blaek.
Intusschen gaven Govert en Aagt de kleine pakjes aan, die wij mede
moesten nemen: er was vrij wat drukte en bereddering: en ieder sprak te
gelijk.
"Wel, Jetje-lief! hoe vaar je? wel Tante! wat is dat een lieve
verrassing," zeide Suzanna.
"Hoe! gaat Juffrouw Blaek ook mede?" riep mijn moeder, van de stoep af,
terwijl zij minzaam goeden dag knikte: "wel Zuster! dat is een recht
aangenaam gezelschap, dat gij aan Santje bezorgt."
"Nietwaar, Zuster!" riep Tante weerom: "ja! ik wist wel, dat Santje niet
aarden kan zonder een kornuitje: en ik denk altijd: hoe meer zielen, hoe
meer vreugd."
"Goeden dag, Mevrouw Huyck!" riep Henriette: "is het niet een recht
lieve attentie van Mevrouw Van Bempden, dat zij mij wel mee wil hebben?"
"'t Is klaar Joris!" zeide de knecht, het portier sluitende.
"Vaartwel! Adieu!" klonk het over en weer: en het langzaam voortrollen
der koets maakte een einde aan de afscheidsgroeten.
Nauwelijks waren wij onderweg, of er ontstond eene oogenblikkelijke
stilte: en de verschillende _contenances_, die wij hielden, zouden zeker
niet onbelangrijk geweest zijn in de oogen van een derde, die met onze
innerlijke gevoelens ware bekend geweest. Wij zagen elkander beurtelings
aan: Tante Van Bempden met een blik van zegepraal over het welgelukken
van haar verrassingsplan: Suzanna met een paar oogen, waarin ik, bij de
vreugde over de ontmoeting van haar vriendin, tevens een schalksche
nieuwsgierigheid las, om te zien hoe wij ons zouden houden: Henriette,
die mij eers
|