rzoek; maar, in weerwil van
Tantes vermaning en hoe kort mijn verhaal ook ware, het haalde mij
ettelijke zetten en spotternijen van Suzanna op den hals, die nu eens
beweerde, dat ik een mannetje van zout ware en voor een klein
regenbuitje vreesde; dan weder, dat ik den regen slechts als een
voorwendsel had aangegrepen, om te zien; welke Juffer in den koepel zat;
dan, dat ik al zeer vrijpostige manieren had opgedaan om mij zoo in te
dringen op een plaats, waar ik niets te maken had, enz. Wat Henriette
betrof, deze scheen te lijden onder dit gesprek en antwoordde slechts
met ja en neen op de vragen, welke te dier gelegenheid tot haar gericht
werden, zoodat Tante haar houding begon op te merken en haar vroeg of
haar iets deerde, of het haar ook tochtte, of zij ook van plaats wilde
ruilen enz. Suzanna, die wel bemerkte, dat het hem daar niet zat, doch
de reden van Henriettes handelingen volstrekt niet verklaren kon, werd
van zelf stil en zag mij zijdelings met eenige ongerustheid aan. Ik was
zelf ook lang niet op mijn gemak; maar, al mijn vermogens inspannende,
trachtte ik het zooverre te brengen, dat ik een andere wending aan het
onderhoud gaf en begon het een en ander over mijn reizen te vertellen.
Suzanna, die mijn oogmerk raadde, hielp mij dezen keer trouw voort.
Tante begon belang te stellen in hetgeen ik mededeelde: haar verbeelding
raakte met haar tong aan het wedrennen: en Henriette zelve, schoon
altijd min of meer schoorvoetende, mengde zich nu en dan in het gesprek,
glimlachte zelfs bij wijlen, doch verviel, telkens wanneer ik haar
bepaaldelijk toesprak, weder in haar afgepaste, koel beleefde houding.
Zoo duurde het, totdat wij aankwamen te 's Gravenland en het hek van
Heizicht binnenreden.
"Komt kinderen!" zeide Tante, zoodra het rijtuig had stilgehouden voor
de prachtige stoep, waarvan elke trede met kostelijke bloemgewassen
prijkte: "nu moet gij u zien te vermaken tot den etenstijd: want ik zie
daar al dezen en genen, met wien ik het een en ander te behandelen heb:
en ik vrees, dat mij de tijd zal ontbreken, om voor den eten met u op
den dril te gaan."
Wij zagen, dat zij gelijk had; want het voorhuis stond vol lieden, die,
met den hoed in de hand en onder beleefde buigingen, de eigenares van
Heizicht opwachtten. Daar was de timmerman van het dorp, met wien zij in
onderhandeling moest treden over den aanbouw van eenige nieuwe hokken
voor de pauwen en fazanten: de metselaar, die een steenen wal voor den
nieuw
|