k moffelde even aan zijn hoed, 't geen voor een groet moest
doorgaan, en vertrok.
"Door welke tooverspreuk hebt gij hem zoo mak gemaakt?" vroeg ik aan
Heynsz, zoodra deze terugkeerde.
"Ziedaar wat ik zou vertellen aan UEd., maar aan geen ander," zeide
deze: "die Sinjeur Blaek heeft onlangs met eenige _Compagnons, mauvais
garnemens comme lui_, den boel opgeschept in een nachthuis en den waard
gegeven een _coup d'epee_, waar de man van heeft moeten houden een maand
lang het bed. Die zaak is _geaepaiseerd_ omdat het waren jongelieden van
den fatsoenlijksten stand, en dat een van hen is geweest royaal genoeg
om te geven een goede som gelds. Maar deze Sinjeur Blaek, die eigenlijk
was het meest _coupabel_, heeft niets van zich doen hooren, en dacht,
dat niemand hem had verklapt. Nu heb ik hem gegeven te kennen, dat ik
die _affaire_ wist, haarklein."
"En schroomt gij niet," vroeg ik, "dat hij daardoor uw betrekkingen tot
de Justitie zal leeren kennen?"
"Geen nood: hij zal niet, al _soupconneerde_ hij iets, daarvan spreken
durven. Ik heb hem gezegd, dat, zoo hij u molesteerde, het muisje zou
hebben een staartje."
"Ik ben u dankbaar voor de genomene moeite; maar toch ongaarne zoude ik
zien, dat hij mij voor een lafbek hield."
"Hoor Mijnheer Huyck! doe wat gij wilt op een andere plaats: dat kan ik
niet verhinderen; maar te mijnen huize zal, zoo ik helpen kan, uws
vaders zoon niet betrokken worden in eenige _querelles_. Voelt UEd.? Wat
behoeft dat _tumult_?"
"Het was niet uit vrees voor dien Heer Blaek, maar om den wille van de
Juffer, dat ik gerucht vermijden wilde."
"Bah!" zeide Heynsz, terwijl hij lachende den vinger omhooghief: "ik heb
te veel _experientie_ om mij te laten foppen. UEd. zal mij geen loer
draaien, zooals UEd. gedaan heeft den Heer Blaek. Ik
weet ook wel, dat UEd. op een beteren voet staat met die mamsel dan UEd.
wel weten wil."
"Wat!" zeide ik, onthutst: "gij weet...."
"Dat UEd. met haar van Naarden gearriveerd zijt! Of ik het weet ... maar
wees niet bang: ik weet wat ik moet zeggen of zwijgen. Ik zal het niet
oververtellen aan Papa."
Men kan zich licht voorstellen, welk een onaangenaam gevoel ik
ondervond, op de gedachte, dat ik van de bescheidenheid diens mans
afhing. Maar tevens begon ik vrees te voeden, of Heynsz ook van mijne
bekendheid met Amelia's vader bewust ware.
"Nu ja!" zeide ik op een onverschilligen toon: "ik heb met haar in de
Naarder schuit gezeten. Wat zou dat?"
"_
|