het hoofd en beklaagde bij mijzelven den armen man, die op
zijne jaren om een aalmoes zulke vernederingen dulden moest. "En
Mejuffrouw Blaek," zeide ik toen: "zij althans schijnt u zeer genegen."
"O Mijnheer! Een engel is zij. Wel is waar, zij vat niet altijd de fijne
knepen der poezie! maar anders, een hart heeft zij ... zooals geen
meisje uit de stad. Ja! zoo dat eens een huwelijk geeft, de Heer
Lodewijk zal dan een juweeltje van een vrouw aan haar hebben, dat
verzeker ik u."
"Is dat huwelijk reeds bepaald?" vroeg ik, eenigszins onrustig.
"De oude Heer zou het gaarne zien; maar, tusschen ons gezegd," vervolgde
hij op een vertrouwelijken toon: "de Heer Lodewijk wil, geloof ik, zijn
vrijheid nog wel wat behouden: ja! ja! dat geeft somtijds onpleizierige
tooneelen; maar, ik mag niet uit de school klappen. Eergisteren onder
anderen, toen UEd. Guldenhof verlaten hadt, was het er vrij onstuimig
... ja! de oude Heer heeft niet gaarne dat andere jongelieden hun hof
aan Juffrouw Jetje maken. Zoo ik mij op uwe bescheidenheid verlaten kon,
zou ik UEd. kunnen verhalen, wat er bij die gelegenheid voorviel."
Ik antwoordde niets; want, ofschoon vrij nieuwsgierig, wilde ik den man
niet aanmoedigen om familietwisten, waarvan het toeval hem getuige had
gemaakt, aan mij te openbaren. De brandewijn had intusschen op Helding
zijn invloed uitgewerkt en hem spraakzaam, of liever, openhartig
gemaakt. Hij nam mijn stilzwijgen op als een bewijs van toestemming en
ging aldus voort:
"Pas was UEd. uit het oog, of daar begon het lieve leven. De Heer Blaek
zette een gezicht, zooals hij alleen bij feestelijke gelegenheden doet:
"past het een fatsoenlijk, welopgevoed meisje," vroeg hij, "met een jong
Heer alleen te zitten en drank met hem te gebruiken?" Toen sloeg mijn
lieve Flora (ik ben schertsenderwijze gewoon haar Flora te noemen) haar
oogjes neder en zeide: "Oom! ik heb geen drank geproefd: ik heb zelfs
geen woord met den Heer Huyck gesproken, eer hij zich bekend gemaakt
had."--Dat lieve stemmetje had de gewone uitwerking: en de
omstandigheid, die zijn nicht hem mededeelde, scheen den ouden Heer een
pak van 't hart te nemen. "Zoo!" zeide hij, "had je hem nooit meer
gezien? Maar hoe weet je dan, of hij u geen knollen voor citroenen in
handen gestopt heeft: gij deedt beter, niet meer zoo alleen naar den
koepel te gaan; er zwerft zooveel slecht volk tegenwoordig langs den
weg, en een gauwdief neemt alle namen aan. Baas Roggeveld heeft ons
|