"
Er is nog een oud verhaal van een beroemd schilder.
Apelles had eene menschelijke figuur geschilderd en stelde die ten toon,
terwijl hij zelf in een verborgen hoekje naar het oordeel der
beschouwers luisterde. Een schoenmaker kwam daar langs en bleef staan.
Zijn blik rustte onderzoekend op de voeten, en hoorbaar mompelde hij
voor zich heen: "Ze zijn te groot, wat zou je een leest moeten hebben,
om daarvoor schoenen te maken."
Appelles nam den wenk ter harte, en den volgenden dag had hij de
gelaakte lichaamsdeelen iet of wat kleiner gemaakt.
Weer kwam de schoenmaker voorbij. "Kijk", dacht hij, "Appelles heeft
zijn fout ingezien en verbeterd. Jammer, dat hij nu ook in houding en
gebaar niet wat meer de fierheid van eenen krijgsman heeft uitgedrukt."
Nu werd het den schilder te kras. Hij kwam te voorschijn en voegde den
schoenmaker toe: "Over houding en gebaar zwijg je! Een schoenmaker
blijve bij zijne leest."
Met deze terechtwijzing is het volk het geheel eens geweest, zoo zeer,
dat de uitdrukking in den vorm van een spreekwoord is blijven
voortleven. De schoenmaker kreeg hetzelfde recht van meepraten als de
vogel en het paard, een recht, dat aan iedereen stilzwijgend is
toegekend: wie door zijn vak verstand heeft van het onderwerp, dat op
een schilderstuk is voorgesteld, heeft bevoegdheid om een oordeel uit te
spreken.
Dit komt dus hierop neer, dat het stuk pas goed is, wanneer het de
menschen voldoet, die als vaklui verstand hebben van de dingen, die er
op staan. Bijgevolg heeft de beschouwer meer met de dingen dan met den
kunstenaar te maken.
Grooter dwaling dan deze opvatting is niet denkbaar. Bij elk kunstwerk
is juist de persoon van den maker de hoofdzaak. Hij is het eenige,
waarop men te letten, waaraan men te denken heeft. De vraag is niet, wat
staat er van het ding of van de gebeurtenis op, maar waaruit bespeur ik
den kunstenaar; wat zie ik er in, dat door hem alleen is gezien en
gevoeld; dat ik nu ook wel zie en voel, doch alleen doordat _hij_ het
mij zoo voorhoudt. Alles wat ik van te voren al wist van het ding of van
de gebeurtenis, is op de schilderij bijzaak. Want het is kennis, die
iedereen heeft. En de kunstenaar gaat niet in zijn werk op, om datgene
te vertoonen, wat alle oogen wel zien en alle harten wel voelen. Hij is
juist kunstenaar door iets, wat een ander ontbreekt, door
gewaarwordingen, die een ander alleen door hem kan krijgen.
Het onderwerp is maar onderwerp. Natuurlijk geeft
|