nog al voeten in de aarde gehad. Men is dit
aan de weet gekomen uit eigenhandige brieven van Rembrandt, die bewaard
zijn gebleven in families, welke van Huygens afstammen. Uit een van deze
blijkt, dat hij zelf zeer goed wist, een eerste-rangsschilder te zijn,
dien men goed moest betalen, maar tevens, dat hij bescheiden genoeg was,
om waarde te hechten aan het oordeel van Huygens of van den Prins. Zie
hier:
_Mijn Heer_!
Soo ist dan dat ick met licensij u e dese 2 stucken toesende die ick
meen dat soodaenich sullen bevonden werden dat sijn Hoocheijt nu selfs
mij niet min als dusent guldens voor ider toeleggen sal doch soo sijn
Hoocheijt dunckt dat sijt niet en meerijteeren sal naer sijn eijgen
believen minder geeven mij verlaetende op sijn Hoocheijts kennis en
discreesij. Sals mij danckbaerlick daer met laeten contenteeren ende
blijvende neffens mijne groetenisse sijnen
D.W. ende geneegen dienaer
REMBRANDT.
Het tghene ick aen de lijsten en de kas verschooten hebb is 44 guldens
in alles.
Behalve omtrent zijn karakter, leert dit schrijven iets omtrent zijne
ontwikkeling. Hij schreef een goeden brief, de zinnen vloeiden hem
gemakkelijk uit de pen, en hij spelde vrij zuiver, te rekenen voor de
zeventiende eeuw. Zijn schoolonderwijs was niet verwaarloosd, al wijdde
hij zich reeds vroeg aan de kunst. Dat hij in den laatsten zin schreef:
"daer _met_ laeten contenteeren" in plaats van "daar_mee_", kan men op
rekening stellen van zijn omgang met vrouwe Saskia van Uhlenburg, die
dat in Friesland zoo had geleerd.
Uit zijne brieven aan Huygens moge ook deze nog aangehaald worden, om
grond te geven aan ons vermoeden, dat het hof in Den Haag met de
uitkeering der contanten nu niet juist zoo heel vlug is geweest.
_Mijn Heer!_
Mijn E. Heer met schroomen ist dat ick u e met mijn schrijvens kom
besoucken ende dat doort seggen van den ontfanger Wttenboogaert die ickt
tardeeren van mijn betaeling klaechden hoe dat den tresoorier Volbergen
dat lochgent als dat daer jaerlicks intresse getrocken werden soo heeft
mij den ontfanger Wttenboogaert nu voorleden woondach daer op geantwoort
als dat Volbergen allen halven jaer die selvij intressen heeft gelicht
dat tot nu toe soo dat daer nu wederom over 4000 K. gulden bij den
selvij kantooren verscheenen is ende bij desen waerachtijge
geleegentheijt soo bidde ick u mijn goet aerdijgen Heer dat mijn
ordonnansij nu in den eersten mocht klaergemaeckt werden opdat ick mijn
wel verdi
|