zonnen tooneelen zijn het spel der
handen gevolgd. Slaan we nogmaals een blik op de "Les" naast de
"Staalmeesters", dan valt ons ook in de gezichten iets op. Op het eene
trekken de blanke, hooge en breede voorhoofden, de in verlichte
vleeschkleur geschilderde wangen, en op het andere de oogen, de neuzen
en de monden de aandacht. Is het niet, alsof de geneesheeren uit 1632
allemaal toevallig kleiner van oogenbouw waren, fijner van neus en mond,
maar hooger van voorhoofd en opzichtiger van wang, dan de staalwaardijns
uit 1661? Dezen schijnen groffer van maaksel te zijn geweest dan genen.
De zaak is, dat de schilder in zijn eerste jaren veel aandacht schonk
aan de vleeschkleuren, de vleeschpartijen, zooals men dat noemt. Hoe
ouder hij werd, hoe meer hij er echter naar streefde, niets dan het
leven en de ziel uit te drukken. Deze las hij meer in oogen, mond en
neus dan in de schilderachtige licht-en kleurverschijnselen van het
gezichtsvleesch of in den bouw van het gelaat. Onwillekeurig bracht hij
ze tot meerdere uitdrukking, met het gevolg, dat wij ze eerder opmerken.
Treffend is het in dit opzicht, dat hij voor de gelijkenis van de
geneesheerlijke koppen alle voorhoofden noodig achtte, en ze ieder met
zijne eigenaardigheden schilderde, terwijl hij ze bij de staalmeesters,
op eene enkele uitzondering na, onder de hoeden wegstopte, als niet
terzake dienende. Met de baardjes en kneveltjes kon hij dit moeilijk
doen; maar toch worden ook deze minder op den voorgrond gebracht dan in
1631.
Van knevels en baarden gesproken, het prentje "Evertsen voor de Staten
van Zeeland", eene historieplaat van een negentiendeeuwschen teekenaar,
geeft figuren uit hetzelfde tijdvak als Rembrandts Staalmeesters. Ze
zijn alle voorzien van snorren en puntbaarden, vervaardigd naar een
zelfde model, in dezelfde punt gedraaid, van dezelfde dikte, in
denzelfden gebogen vorm. Het lijken gehuurde tooneelsikjes en
tooneelknevels, die de heeren voor gedaan hebben, om er kranig uit te
zien. Naast zulke zaken erkennen we eerst recht, hoe bij Rembrandt elk
ding tot juistheid komt. Wat geven zijn kort afgeknipte smalle
haarlijntjes op de verschillende bovenlippen een heel ander denkbeeld
van de mode anno 1660. Zoo moet het er uitgezien hebben; de valsche
spullen van de heeren Staten zijn eene bespotting.
In den loop der jaren heeft alzoo Rembrandt ook het groote snoeimes
gezet in zijne neigingen bij het schilderen van koppen. Hij beperkte
zich hoe langer h
|