lf afgewend bovenlijf neergezet, om niet twee gelijkvormige
schouders, hoeden en witte kragen naast elkaar midden op het doek te
krijgen.
Dit zijn kleine schikkingen, die bijna toevalligheden lijken; als vijf
menschen ordeliik om eene tafel geschaard zitten, zal men juist
dergelijke afwijkingen opmerken. Ze houden het midden tusschen stijfheid
en gezochtheid.
Hoe eerlijk en eenvoudig de schilder er naar streefde, om niets anders
te maken, dan portretten, blijkt ook uit het spel der handen. Op de
"les" zoowel als op het schutterstuk is dit een ding van belang. Het
spreekgebaar van Dr. Tulp, de wijze hoe hij zijne mededeelingen over de
spierbeweging toelicht, trekt sterk de aandacht. De handen zijn vrij in
de ruimte gezet, tegen een donkeren achtergrond, en ze hebben voor het
geheele stuk eene groote beteekenis, gelijk we boven reeds zagen. Ook
die van Frans Banning Kok zijn in 't oog loopend op den voorgrond
gebracht. Rembrandt schepte er behagen in, om te laten zien, wat hij met
handen kon. Maar in 1661 zal hij gemeend hebben, dat het zien van een
portret een te ernstig werk is, om daarbij afgeleid te worden door
bijzaken. Toch zou het wegmoffelen van de handen ook eene fout geweest
zijn. Immers, als we een groepje menschen, dat rond eene tafel zit,
opnemen, zonder dat zij het bemerken, dan zien we wel in het eerste
oogenblik de gezichten, maar het kan toch zijn, dat we in de tweede
plaats ook toevallig naar de handen zien. Daarom gaf hij ze wel aan
zijne figuren, maar zoo, dat we ze slechts terloops en eerst _na_ de
gezichten ontwaren; hetzij dan versmald gezien, als bij nommer een,
hetzij in de schaduw gezet, als bij nommer twee, hetzij in de
onmiddellijke nabijheid van den tafelrand en het boek, zoodat ze hiermee
als het ware een geheel uitmaken, en niet als afgezonderde lichtplekken
tegen den achtergrond vrij in de ruimte staan. Echter wist hij ook met
terzijde geschoven handen nog gedachten uit te drukken: let maar eens
op, hoe juist de rechter van den middelsten sinjeur ons zegt: "maar het
staat hier toch!" Het kloppen met den rug van de vingers op de bladen
van het boek kan niet anders beteekenen. De houding van het hoofd en de
gelaatsuitdrukking bevestigen het.
Eene sterk sprekende eigenschap van Rembrandt op dezen leeftijd is dus,
dat hij zich beperkt. In jonger jaren groeide zijne kunstdrift als een
welig gewas met ver-uitschietende, bloemdragende loten. Nu snoeit hij;
alles wat weg kan, gaat weg; de ver
|