. Bij
Rembrandt helt ze ten eersten een weinig naar rechts; en dat is
verklaarbaar. Zoo'n oud stuk gemetselde schoorsteen rijst gewoonlijk
niet loodrecht omhoog. Ten tweeden is ze heel fijn met korrels
afgebrokkeld; ook dit is voor een gepleisterden muur heel juist, en meer
waarschijnlijk dan de ongeschonden liniaallijn op den Muiderslotschen
schoorsteen. Ten derden is het niet een _zwart_-getrokken lijn, maar
juist het tegenovergestelde, een lichtkantje. Ook dit beantwoordt aan de
werkelijkheid. Alleen dit kantlijntje zou reeds duidelijk genoeg zeggen,
dat het bovenste deel van den achterwand gepleisterde steen is.
Door acht te geven op dat, wat in het Muiderslot ontbreekt, worden we
gewaar, wat eene goede eigenschap is van de "Staalmeesters". Het is een
interieur. We zeggen niet: "het _moet_ er wel een wezen"; het _is_ er
een.
Het interieur is echter maar achtergrond en bijzaak; de figuren zijn
hoofdzaak. We tellen er zes, den bediende meegerekend. Na hetgeen we
opmerkten bij de vergelijking van Anatomische les en Korporaalschap, zal
het al dadelijk de aandacht trekken, dat Rembrandt afgezien heeft van
middelen om te groepeeren, zooals hij in 1642 nog noodig vond. Voegde
hij de leden van het Korporaalschap nog zoo samen, dat de schilderij er
uitzag, alsof ze eene beroemde gebeurtenis voorstelde, de Staalmeesters
kruipen maar heel gewoon bij elkaar, zooals ze dagelijks in hun beroep
bij elkaar zitten. Het stuk stelt niets voor. Het is een portretstuk,
zonder meer. Een kunstgreep, zooals het cadaver op de Les, anno 1632,
trok den schilder na dertig jaren niet meer aan; zelfs het kunstmatig
bijeenvoegen niet meer, gelijk het stuk uit 1642 te zien geeft. Van al
het gekunstelde, komedie-achtige, dat zijne vroegere werken kenmerkte,
en dat men toen schoon vond en thans nog schoon vindt, omdat het zoo
volmaakt van kunst is, van dat alles is hij terug gekomen. Op zijn
leeftijd is de arbeid geen spel met wondertooneelen. Hij zet heel
gewoon, zonder ophef, de figuren naast elkaar op eene rij. Behoudens
kleine afwijkingen, die zijn smaak hem ingaf: nommer twee van links af
moest even oprijzen, om de eentonigheid van eene vijfkoppige rechte lijn
te breken; de bediende mocht wel post vatten tusschen twee der heeren
midden op het doek, maar hij kreeg zijne plaats toch iets dichter bij
den een dan bij den ander, en deed met zijn gezicht dus geen
regelmatigen driehoek ontstaan. Staalmeester nommer twee, van rechts af,
werd met ha
|