rziet, is het, alsof
zijn wrevelige trekken zich ontspannen. Een klein, teer kindje, wie kan
daarbij ook onverschillig blijven!
Voor ons is het geen raadsel, waarom zijn gezicht opklaart; wij leven
twintig eeuwen na de Jeruzalemsche gebeurtenis, en ons is het gegeven om
te overzien, wat dat Kindeke geworden is, en welke dingen Het verkondigd
heeft. Zie, voor wie waren later de predikingen van Jezus het meest
bestemd, op wie maakten ze het eerst indruk! Wie sloten zich aan en
lieten zich doopen? Waren het niet de eenvoudigen van geest? Waren zij
het niet, wier verstand klein was, wier begrip van de dingen niet
verging?
Rembrandt voelde behoefte, om het groepje in den tempel aan te vullen
met een paar van deze eenvoudige zielen. Dat zou voor den beschouwer de
herinnering levendig houden van wat er later gebeuren moet. In de
simpele landlieden, die met belangstelling komen toekijken, zien we de
toekomst van het eerste Christendom.
Nog in een ander opzicht zijn de boertjes merkwaardig. Laten we niet uit
het oog verliezen, dat Jezus in het land Kanaaen geboren werd; de
ontmoeting met Simeon had plaats in den tempel te Jeruzalem; het volk,
dat de trappen op en afging, of toeschouwer was bij Simeons
geestesvervoering, waren Israelieten, Joodsche landbouwers, Oosterlingen
dus. De kleedij, die de Joden in het begin onzer jaartelling droegen,
komt overeen met die, waarin zich thans nog Arabieren en Syriers steken.
De meeste schilders hebben getracht, als ze een bijbelsch tafreel
behandelden, om hun figuren het voorkomen van Oosterlingen te geven.
Soms sloegen ze den bal wel mis, en schilderden ze Italiaansche
landlieden in plaats van oud-Israelitische, maar ze hadden dan toch de
bedoeling, er een buitenlandsch tintje aan te geven.
Deze bedoeling vinden we bij Rembrandt niet. Hij doet geen moeite om het
Bijbelverhaal te doen spelen in verre landen, onder vreemde volken. De
boertjes zijn echt Hollandsche typen. Ze komen regelrecht uit Ransdorp,
Broek-in-Waterland of Ouwerkerk-aan-den-Amstel. In hun blauwen kiel
heeft de schilder hen door Amsterdam zien gaan, of in de weide bij hun
vee bespied. Wel zien ze er anders uit dan het landvolk uit onzen tijd,
maar ook buiten de steden wisselt en verandert de kleederdracht. En zoo
als ze hier in den tempel staan, zoo heeft Rembrandt in zijn tijd hen op
verschillende platen naar het leven geteekend; nu eens met eene hooge,
dan eens met eene lage muts op het hoofd. Zoo was in zijnen t
|