ijd hunne
dracht.
Hij brengt dus de gewijde geschiedenis over op vaderlandschen bodem.
Vreemde kleederdrachten voor herders en landlieden versmaadt hij. Hij
weet, dat tal van menschen zich op dat vreemde blind kijken, en geen oog
hebben voor het wezenlijke van de schilderij. Ze zullen de voorstelling
beter gaan voelen en begrijpen, als de figuren menschen zijn gelijk zij
zelf; als die in gelaatstrekken, in kleur, in houding en in kleeding
gewone, echte Hollanders zijn. Jezus had immers heel goed in Holland
geboren kunnen zijn. Was niet de Republiek der Vereenigde Nederlanden
een zeer bijzonder land? Had de God der Vaderen niet geholpen, om haar
van de Spaansche tirannij te bevrijden? Had Hij de zaak der Hervorming
niet doen zegevieren? Was er een protestantsch land zoo met aardsche
rijkdommen en met welvaart gezegend? Een uitverkoren volk, daarvoor
hielden onze voorouders zich. Zij waren een tweede Israel. Alles, wat
ginds in het Oosten, aan de oevers van de Jordaan, was afgespeeld,
speelde zich ook hier af, dachten ze. Hunne geschiedenis was eene
afspiegeling van de Bijbelsche.
Als zoo een geheel volk denkt, valt het den kunstenaar gemakkelijk, zich
ook in die richting te bewegen. Hij denkt niet alleen, hij stelt
zichtbaar voor. Het Joodsche wordt Hollandsch; de schaapherders van
Ephrata en de wijnbouwers van de berghellingen van Judea, komende in den
tempel van Jeruzalem, worden melkboeren uit de omstreken van Amsterdam.
En waarom ook niet? Over de heele aarde wonen menschen van een natuur;
het denken en voelen is wel overal ten naastebij hetzelfde. Vooral onder
de volksklasse, die hier is voorgesteld, onder de eenvoudigen van geest,
die opgroeien te midden van de natuur.
Hiermee kunnen we afscheid nemen van de blauwgekielde tempelgangers, om
nog even eenen blik te slaan op het tweetal, dat op den voorgrond in de
schaduw zit.
De eerste laat het tooneeltje, daar voor hem, niet onopgemerkt
passeeren. Hij steekt het hoofd onderzoekend vooruit. Zooals het handje
en de arm op de leuning van den stoel liggen, kan men zich denken, dat
hij bijna van zins is, op te rijzen en nader te treden. Nummer twee
wisselt met hem een blik van verstandhouding. Hij krijgt argwaan, dat de
zaak niet in orde is. Schriftgeleerden, zooals zij misschien zijn, nemen
het met godsdienstaangelegenheden zeer nauw. Ze dulden geene
uitdrukkingen in strijd met de Joodsche wet.
Of zij in de woorden van Simeon iets hooren, wat hun verdacht voor
|