het eerst
aan Banning Kok en Ruitenberg onze aandacht schenken?
Toch zeker niet om ons te laten zien, hoe fraai hunne kleeding, hoe druk
hun gesprek, hoe vriendschappelijk hun omgang is; of hoe 'n mooie hand
Banning Kok heeft, hoe aardig de zon daarop schijnt en de schaduw over
het kleed van Ruitenberg doet vallen. Dit zijn zaken van ondergeschikt
belang; ze hebben voor de uitbeelding van een vendel schutters niet
zooveel beteekenis, dat daarvoor de aandacht het eerst op de beide
genoemde figuren moest worden gevestigd.
Dit heeft eene andere bedoeling, en we zullen die vrij zeker opmerken,
wanneer we, met een stukje papier of met een paar vingers, den kapitein
en zijnen luitenant bedekken en aan onzen blik onttrekken.
De overblijvende figuren staan nu stil. Besluiteloos staan ze op een
hoop bij elkaar. Het vendel komt niet meer van zijne plaats; het wacht.
De gang, die er in zat, is er uit. Wel zijn er nog eenige figuren in
gaande beweging uitgebeeld, maar het geheel maakt den indruk van talmend
en treuzelend halt houden.
[Illustration: Intocht in Jeruzalem (van Piloty).]
Zoodra we de bedekking wegnemen, komt het heele vendel weer vooruit. De
schilderij geeft niet een groep schutters, in schilderachtige wanorde
bijeengeplaatst, ze geeft het uitrukken. Het vendel rukt uit. En het
zijn de twee officieren, die er actie aan geven. Door hun bewegen wordt
alles in beweging gezet. Hun gaan geeft gang aan de heele compagnie.
Was er dus ook reden voor Rembrandt, om voor deze twee figuren de
hoofdaandacht te vragen? In hen bracht hij alle actie bijeen, die voor
het heele vendel noodig was, en spaarde ons de vervelende vertooning van
eene gansche verzameling gaande beenen en gaande voeten.
Hebben we nu niet meteen het antwoord op de vraag, waarom Banning Kok en
Ruitenberg ten voeten uit zijn afgebeeld, en waarom ze ook, ten voeten
uit, in het licht zijn gezet? Het kwam op hunne beenen juist aan! Ze
moesten aan 't loopen voor eene heele compagnie!
Laten we de beweging van dit gaan eens aandachtig beschouwen, en ons
daartoe voor den geest halen, wat we opmerken aan menschen, die langs
den weg loopen. Dit bepaalt zich volstrekt niet tot het regelmatig en
afwisselend verplaatsen van de beenen. Eerstens komt daar gewoonlijk bij
het heen en weer gaan van de armen, wat toevallig bij de beschouwing van
onze twee figuren van geen belang is, omdat ze geen van beiden de armen
los laten hangen. Tweedens: in het geheele lichaa
|