ing Kok zijn rechterbeen juist naar voren gebracht heeft, en
hij zijne lichaamszwaarte bezig is op dat been over te brengen, is het
rechterbeen van Van Ruitenberg reeds gestrekt, het ondersteunt diens
zwaartepunt en geeft aan het linkerbeen gelegenheid om naar voren te
komen; de voet rust dan ook nog slechts met de punt van den teen op den
grond.
Maar behalve het verschil in tijdmaat, is er een wezenlijk onderscheid
in de manier van loopen. Men zou elk van hun tweeen er aan kunnen
herkennen, zooals we trouwens onze kennissen dikwijls herkennen aan
hunnen gang.
Ruitenberg maakt groote passen, bijna te groot voor iemand van zijne
lengte. Hij komt met eene zekere drift opzetten. Zijne nadering heeft
min of meer een dreigend aanzien. Het linkerbeen, dat zich thans nog
achter bevindt, wil zich gestrekt en op eene vinnige, kordate manier
naar voren bewegen.
Als ons oog van dit driftige, besliste mannetje naar den grooten,
vierkanten Banning overgaat, doet diens voetstap ons weldadig aan.
Rustig en goedsmoeds schrijdt hij voort. Wel ook met meer dan gewoon
burgelijke snelheid, even goed als zijn buurman, maar zijn gang is niet
nijdig, niet gestrekt, niet als de gang van den gymnast, die zijne leden
aan korte, besliste bewegingen went.
[Illustration: Groep uit de "Nachtwacht".]
Zooals hij daar aan komt stappen, heeft hij eerder iets vertrouwelijks
over zich dan de kleine Kuitenberg.
Dit onderscheid in beider gang is door den schilder aan de twee levende
personen nauwkeurig ontleend. Want het behoeft onze aandacht niet te
ontgaan, dat hetzelfde verschil ook spreekt uit beider lichaamsbouw en
vooral uit beider gelaatstrekken. De een ziet met een vol, breed gezicht
de wereld in, uit een paar wijd geopende en vrijmoedig opziende oogen.
De andere heeft in zijne magere trekken niet dat aantrekkelijke; hij mag
wat scherpzinniger wezen, scherper is hij ook, en hij ziet min of meer
sluw onder den hoed uit, die hem in de oogen zit, terwijl Kok dat
kleedingstuk achter op het hoofd staat. Ieder mensch draagt zijnen hoed,
zooals zijn karakter is.
De gang is dus in overeenstemming met grootte, met breedte, met
gelaatsuitdrukking, vermoedelijk ook met karakter. Dit verleent aan de
twee naast elkaar loopende figuren het echte leven; de een is een geheel
ander mensch als de ander. Aan beider eigenaardigheden heeft de schilder
recht gedaan, terwijl hij bovendien de actie van hun gaan wist te
gebruiken, om aan de heele groep van p
|