ende 1244 guldens nu mocht eenmael ontfangen. Ende ick sal sulx
aen ue met reverensij dienst ende blijck van vrienschap altijd soucken
te rekumpenseeren met deesen ist dat ick mijn heer hartelick groete ende
wenssche dat ue Godt lanck in goeden gesondtheijt ter saelicheijt
spaeren werde.
UEDw. ende geaffexcioneerde dienaer,
REMBRANDT
ick woon op de binnen-Emster in die suijkerbackerij
Adresse:
_Mijn Heer_!
Mijn Heer van Suijlikum raet ende Secreetarijus van Sijn Hoocheijt
in den port Schraeven Haech.
De indruk, dien men uit dit schrijven krijgt, is wel, dat de beheerder
van de stadhouderlijke penningen Rembrandt zonder veel complimenten op
zijn loon liet wachten. Al maakte de jonge schilder opgang, toch zooveel
nog niet, dat zijn naam voldoende was om geld los te krijgen. Ook bracht
hij het nooit zoo ver, dat beroemde mannen uit onze geschiedenis zich
door hem lieten portretteeren. We mogen dit stellig betreuren. Wat
zouden we uit zijne handen een portret hebben gekregen van een Frederik
Hendrik, een Jan de Wit, een Michiel de Ruijter, een Constantijn
Huygens. Beter dan de bestaande levensbeschrijvingen zouden zulke
afbeeldingen ons hun karakter, hunne edele hoedanigheden hebben bewaard.
Maar dat heeft zoo niet mogen zijn! De groote mannen hebben gemeend,
zijne kunst niet noodig te hebben om hunne trekken te vereeuwigen. De
portretten, die hij gemaakt heeft, zijn alle van tweede-rangspersonen.
Toch kunnen we hieruit zijn meesterschap voldoende leeren kennen. Als
een mooi voorbeeld verdient dat van den ontvanger Uytenbogaerd te worden
vermeld, welks naam we vinden in den zoo even aangehaalden brief.
* * * * *
MEER DAN PORTRET.
De heer Uytenbogaert zien we gezeten in zijne werkkamer. Op de tafel
liggen zakken met geld, en een boek, waarin de hand gereed is,
aanteekening te houden. Hij overhandigt den bediende eenen zak, dien
deze misschien in een geldvat moet ledigen. De balans, om het goud af te
wegen, hangt aan een boekenplank boven de tafel; op den achtergrond
wachten meerdere bedienden op orders.
Wat ons in den heer Ontvanger het meest treft, is de blik, dien hij op
zijnen dienaar werpt. Doordringend ziet hij hem aan. Uit zijn oog lezen
we de gewetensvraag: kan ik je dit toevertrouwen? En dat oog blijft
streng en onderzoekend op hem rusten. Rembrandt slaat hier den spijker
met den eersten slag op den kop; hij tast de zaak aan in 't hart. Immers
de best
|