waren in de dagen der Spaansche overheersching? Toch
draagt de prent de dagteekening 1639, en het leek in dat jaar in het
Kanaal voor Duins weinig naar eene zoodanige heerschappij.
Maar de Regenten lieten niet met zich spotten: ze hadden er den wind
onder. Het is deze verhouding tusschen heer en dienaar, die Rembrandts
plaat voor ons bewaard heeft; in enkele lijnen worden hier boekdeelen
gezegd.
Niet slechts het portret van een persoon, maar een tooneel uit het leven
zien we, hetwelk ons doet zeggen: zoo ging het toe; zoo leefden de
standen met elkaar in de Republiek.
Het portret is een sprookje geworden. We lezen van een groot heer, die
een kostbaar kleinood toevertrouwt aan eenen braven dienaar. Doch het is
een sprookje van het soort, waar meer achter gezocht moet worden. Het
gunt ons een blik op de samenleving onzer zeventiendeeuwsche
voorvaderen.
* * * * *
GEETSTE PRENTEN.
De prent, die Uytenbogaerd voorstelt, is eene ets. Wat is dat, eene ets?
Gebruikt de schilder eenen lap linnen of een houten paneel, en brengt
hij daar met behulp van penseelen olieverf op, dan spreekt men van eene
schilderij. Werkt hij met kool, krijt, potlood, inkt of waterverf op
papier, dan ontstaat eene teekening. Van beide maakt hij natuurlijk niet
meer dan een exemplaar. Schildert of teekent iemand dit na, dan heet dat
eene copie. Voor boeken en geschriften laat men den photograaf en den
plaatdrukker reproducties maken.
Maar nu eene ets.
De teekenaar neemt een plaatje roodkoper. Dit moet volkomen vlak en
effen zijn, en wordt daarom tegenwoordig langs galvanischen weg
vervaardigd. Op het plaatje brengt hij eene dunne laag was aan; door het
aan den onderkant te verwarmen, wordt de was vloeibaar en dus geschikt,
om zoodanig verspreid te worden, dat het korstje na het stollen overal
eene gelijkmatige dikte heeft.
Eene fijne naald is het teekengereedschap. De punt zet de lijnen niet
op, maar in de was; ze kan zich door de zachte massa heel gemakkelijk
bewegen, en dit vergunt den teekenaar dus, om los en zwierig te werken,
zwieriger, dan wanneer hij met een mes zijn beeld in palmhout snijdt, om
eene houtsneeprent te maken.
Wat er nu in de was staat, kan hij niet met inkt aansmeren, om op papier
af te drukken. Daarvoor is alles te zacht. Hij brengt rondom de
koperplaat een opstaand lijstje aan, en giet er vitriool over uit. Deze
vloeistof laat de was onaangetast; maar waar ze koper v
|