. Zware scharnieren teekenen zich
met kleine, zwakke glimlichtjes af langs den bovenrand. Op het deksel,
dat zeer versmald geteekend is, zitten drie ijzeren banden, die op de
juiste manier naar elkaar toeloopen; door hunne wijking krijgt het
deksel voor ons oog zijne breedte. Een mooi stuk teekenwerk, zoo'n kist,
waarin we de hardheid voelen van het ijzerbeslag.
Uit al deze onderdeelen blijkt de mogelijkheid, om, met arceering
alleen, stof en maaksel van de voorwerpen uit te beelden.
Om nu tot de figuur van den ontvanger terug te keeren, de breedheid en
de vierkantheid doen ons vertrouwen stellen in het karakter. De
openliggende mantel, met daaronder de fiere borst, wekken het vermoeden
van openheid en eerlijkheid. De rechterhand is eene uitdrukking van
nauwlettendheid en zorgvuldigheid; ze ligt steeds gereed om in het boek
van alle gedane uitgaven aanteekening te houden. Aardig is het om te
zien, met hoeveel schrijversfijnheid de duim en de vinger het pennetje
vasthouden.
In gelaat, in blik, in houding en lichaamsbouw, in actie en handgebaar
zien we eene aanduiding van de eigenschappen, die Uytenbogaerd maken tot
een voortreffelijk ambtenaar. Hij is een model betaalmeester; door een
man als hem worden 's lands middelen naar den eisch beheerd. Zijn
portret is maar niet slechtweg een portret, waarbij men vraagt, of het
goed gelijkt; het is een zinnebeeld geworden, een lofspraak op den man
in zijn vak. En meer nog: een lofspraak op de regeering uit die dagen.
Met welk eene vaste hand moet deze de teugels hebben gevoerd, als ze
bestond uit mannen, gelijk we er hier een voor ons zien. De kracht van
het jonge Holland spreekt uit zoo'n portret, de kracht van eene
regeering, die nog bezig is (1639) zich vrij te vechten van de Spaansche
overheerschers.
Historische waarde krijgt het vooral, als we niet alleen op den
hoofdpersoon, maar ook op den bediende letten.
Met welk een respect neemt deze den geldzak aan, die hem overhandigd
wordt! De blik, welken hij met den ontvanger wisselt, wekt de
veronderstelling, dat hij plichtmatig moet toonen, zijnen meester in de
oogen te durven zien en dus geene slechte voornemens te koesteren. Een
en al onderdanigheid is hij! Bijna slaafschheid. Het doet ons vreemd
aan, dat in een vrijgevochten land, als het onze, alleen de hoogere
klassen des volks zich mensch en onafhankelijk voelden, dat in een
Republiek de ondergeschikten de knie bogen voor den werkgever. Is het
niet, alsof we nog
|