deze argeloosheid, die onze teekenaar in zijne vrouw zag; en hij
gaf ze ons duidelijk in lichaamshouding, in armlegging, in handgebaar,
zelfs in het roosje te verstaan. Want dit roosje hangt net zoo over de
tafel heen als Saskia zelf.
Eigenlijk is deze trek in haar dezelfde, als die, welke uit haar gelaat
sprak. Beide komen ze voort uit een gevoel, dat haar aangenaam was: ze
voelde zich prettig en op haar gemak, zoo bij haar beroemden heer
gemaal. Ze geneert zich niet, hem lachend in de oogen te zien, en
evenmin om het zich gemakkelijk te maken. Ze acht zich veilig voor
onbescheiden blikken en onbescheiden op-en aanmerkingen.
Het trekt ons in haar aan, dat ze zich zoo argeloos onschuldig geven kon
aan den teekenaar; dat ze zelfs op dit oogenblik niet dacht aan nette
houding, aan gezicht-in-de-plooien, aan toilet of kapsel.
Ongetwijfeld is hier de verklaring te zoeken, waarom we het beeld lief
vinden, en waardoor het ons bekoort.
Daar komt nu nog iets bij, dat op den teekenaar betrekking heeft.
Het schetsen van een portret ging hem zoo gemakkelijk van de hand, dat
zijne gedachten eigenlijk met dit werk alleen niet gevuld waren. Hij
behield een open oog voor de eigenaardige wijze van doen, zooals die op
te merken was aan zijn model. Onderwijl hij omtrekken van gezicht, hoed,
hoofd, lichaam, armen en handen zette, zag hij zeer goed, hoe weinig
acht Saskia op zichzelf sloeg, hoe weinig ze aan zichzelf en hoe zeer ze
aan hem dacht; hoe ze zich volkomen onbespied achtte, ofschoon tegenover
hem zittende. Hij zag dit in hare trekken, in hare houding, in den arm,
zooals die op de tafel lag, hij zag het in alles. En al schetsende, gaf
hij in elke lijn de uitdrukking van het vertrouwelijke, dat hij in haar
zag. De vriendelijkheid van hare verschijning, niet voor een ieder, maar
voor hem alleen, wist hij uit te teekenen. Hij wist, dat die eigenschap
van haar wezen kon verdwijnen, als anderen om den hoek gluurden. Hij
wist, dat zijne teekening bestemd was, om gezien te worden, en dat dit
streed met hare vertrouwelijkheid. Toch bracht het hem niet in
verwarring; hij zette het denkbeeld, dat anderen zouden zien, van zich
af en ging voort, om den indruk vast te houden en in beeld te brengen.
Met oogen en handen arbeidde hij, om de uiterlijke vormen op papier te
zetten, en intusschen bleef hem het besef bij, van de vertrouwelijkheid
tusschen hem en haar. En, arbeidende aan de vormen, schreef hij
eigenlijk in leesbaar schrift al
|