elf
beschouwd, een daad is van kloekheid, van moed en van durf. Eigenlijk
moest hij dus ook onverschrokken met de linkerhand naar den Engelschman
wijzen, dien hij tot partuur heeft gekozen. Maar hoe is dit op de plaat
uitgedrukt? De wereldvermaarde zeebonk steekt een blank, mollig, klein
handje uit, de arm is slap en zonder fierheid opgeheven, het
wijsvingertje bij het jongejuffrouwenduimpje wijst op kromme manier iets
aan. Men zou haast denken, dat mijnheer Zeger heeft gevraagd: "Hoe loop
ik het kortst van hier naar de Kipstraat?" en dat een voorbijgaand,
ziekelijk oud heer met een pijnlijk gezicht antwoordt: "Hier links den
hoek om." Waarop gemelde heer Zeger met vriendelijk gelaat voor de
bekomen inlichting bedankt, beleefd den hoed licht, en den ouden heer
eene prettige wandeling toewenscht.
Zoo kan geen De Ruyter het vermaarde commando hebben gegeven, zoo strekt
geen held met gebiedend gebaar den arm.
[Illustration: Scheepsbouwmeester en vrouw.]
De rechterhand is niet beter van teekening. Misschien loopen er
verwaande menschen rond, die op deze manier met gebogen polsgewricht den
knop van een wandelstok omvat houden, maar van onzen Vlissinger Michiel
gelooven we het niet.
Zie daarentegen, hoe het vrouwtje haren brief overreikt. De bedoeling is
volkomen duidelijk uitgedrukt: ze laat hem niet zien, ze neemt hem niet
weg, maar ze overhandigt. Zelfs zit in het handgebaar de beweging van
iemand, die achterwaarts een briefje afgeeft. Men probeere zelf de
houding na te bootsen.
Ook de handen van den scheepsbouwmeester mogen gezien worden bij die van
stuurman Zeger. Zijn linker, eene dikke, vleezige werkhand blijft rusten
op het teekenwerk, terwijl het hoofd zich even opricht om te zien, wie
den arbeid komt storen. Is het niet, alsof die hand, met gedachten
vervuld, bij het werk tracht te blijven, alsof ze den gedachtengang wil
vasthouden, tot de stoornis voorbij is?
De rechter wil het briefje in ontvangst nemen. Echter niet met een
gebaar van haastig aanpakken. Het binnenkomen van moeder de vrouw wordt
euvel opgenomen, omdat het storend is. Vandaar dat de hand maar
aarzelend uitgestoken wordt. Dit is geheel in overeenstemming met 's
mans gelaat; de afdruk laat duidelijk een lichten graad van
ontevredenheid zien; die blik op zijne vrouw en het voorhoofd-fronsen
zijn er de blijken van.
De rechterhand van stuurman Zeger neemt op eene wijze den hoed af, die
noch de manier van een zeeman, noch die van een fijn
|