van eerwaardige grootte en dikte, een foliant, waarin
anatomische wijsheid zal zijn opgetast. Zooals de bladen op elkaar
liggen, getuigen ze van veelvuldig gebruik.
Waar de schaduwpartij precies een aanvang neemt, is moeilijk aan te
wijzen; het bovenbeen is nog verlicht, de knie al niet meer. Ongemerkt
heeft de overgang plaats. Zoo gaat het ook met de slagschaduw van een
potlood, dat men op korten afstand over het belichte deel van het
cadaver houdt.
Met deze waarnemingen hebben we aan de plicht voldaan, om te zien in de
richting, die de schilder met zijn lichteffect heeft aangeduid.
Bij voortgezette beschouwing dwaalt nu de blik als van zelf naar het
gelaat van Tulp, en hierheen eerder, dan naar de gezichten der overige
heeren. Het schijnt, dat de beide handen, die zoo in de nabijheid van
het lijk hare welsprekende gebaren maken, dien overgang bewerken. We
moeten ook bij Tulp het eerst wezen; hij is onder de acht
geportretteerden de voornaamste en aanzienlijkste. Als geneesheer genoot
hij eene groote reputatie, zoowel in Amsterdam als daar buiten. Hij
speelde in deze wereldstad bovendien eene groote rol als lid van de
stedelijke regeering. En de regeering van Amsterdam, dat wou wat zeggen.
Die gaf in de regeering van de Republiek de lakens uit. Een man als
Bicker had immers in ons land bijna evenveel invloed als Stadhouder
Willem II. Een burgemeester van Amsterdam mocht met recht tegen een hoog
geplaatst Fransch edelman zeggen: "De koningen van het land, dat zijn
wij!"
Intusschen zou Tulp, en als geneesheer en als magistraat, toch reeds
lang vergeten zijn, wanneer hij niet toevallig bevriend was geweest met
Rembrandt, en wanneer deze van hem niet den onvergetelijken kop had
gemaakt, dien we hier voor ons zien. De oogen, donker van kleur, staan
er helder en met verwonderlijke klaarheid in. De blik, die op de verte
gericht is, verraadt een groot verstand, diepe kennis en zachtheid in
het oordeelen. Het gelaat is vol ernst, niet de ernst, die door leed
ontstaat, maar de ernst, die gevolg is van juist inzicht en van veel
weten. De mond schijnt te spreken. De boven-en onderlip zijn zoodanig op
elkander geschilderd, dat er eene bijna onmerkbare plooiing in komt;
door deze plooiing is het, alsof we de lippen de letters hooren
aanblazen bij het spreken, en men kan er zichzelf op betrappen, dat men
tracht vast te stellen, welke medeklinker er gevormd wordt, hetzij dan
een f, hetzij een v.
De handen begeleiden dit sp
|