reken met verwonderlijke juistheid. De
linker, ter halver hoogte opgeheven, maakt aan de hoorders duidelijk,
welke bewegingen de dokter bedoelt. Terwijl namelijk de rechter met
behulp van een pincette eenen spierbundel van de anderen afzondert, laat
de linker zien, welke uitwerking de samentrekking daarvan zou hebben.
Het is een buigspier, liggende aan de binnenzijde van den arm; de
middelvingers van de linkerhand maken onwillekeurig de buigbeweging mee,
over welke gesproken wordt.
Veegjes lichte verf geven tusschen de vingers de plaatsing aan, hoe ze
eenigszins uiteen wijken, naast elkaar op de hand zijn ingeplant, en los
van elkaar in de ruimte staan. We zien in de tusschenruimte op. In den
duim van de rechterhand voelen we de drukking, die hij op het werktuigje
uitoefenen moet, om den spierbundel vast te houden. Wat liggen ook de
vier vingertoppen in juiste houding om den duim heen!
De kleeding verdient wel een oogenblik bijzonder de aandacht. Er zijn
zeventiend-eeuwsche portretten genoeg, die ons onderrichten omtrent vorm
en snit van de toenmalige kleedingstukken. Maar hier hebben we er een,
dat ons doet voelen hoe _mooi_ ze stonden, hoe schilderachtig ze den
persoon kleedden. Breed en kloek is de borst, en zijn de schouders onder
zoo'n wambuis met mantelkraag. De breedgerande, vilten hoed geeft den
kop een prachtige vierkantheid; hij kleedt ontegenzeggelijk mooier dan
de hooge cylinderhoeden uit onze dagen. Het kantkraagje en de manchetten
droeg men niet onder maar over het wambuis, niet in maar om de mouw.
Misschien wekt het bevreemding, dat Dr. Tulp onder de les en in
aanzienlijk gezelschap den hoed op het hoofd houdt. Dit was in zijn tijd
gewoonte: de professor aan de hoogeschool, zoowel als de onderwijzer te
midden van zijne leerlingen, de vroede raadsleden op het raadhuis,
zoowel als de huisvader in den familiekring, hielden zich gedekt; en men
zag daarin geene onwellevendheid. Van de overige koppen trekken vooral
de twee, die zich over het cadaver heenbuigen, de aandacht. In de eerste
plaats om de tegenstelling tot Tulp. Terwijl deze spreekt, zoowel met
den mond als met de handen, zoowel door zijne opgerichte houding als
door zijn rondblikkend gelaat, luisteren gene. De een ziet naar het
lijk, de ander naar den professor, maar beider oogopslag verraadt
aandachtig luisteren; luisterend ook buigen ze zich voorover.
In de tweede plaats om de schilderhoedanigheden. Men lette bijvoorbeeld
eens op de rechter
|