oor hem zitten, en maakte hij haar portret.
Een luchtig teekeningetje is dat, wat hij maakte kort na zijn trouwen.
Hij schreef er eigenhandig iets onder. Men ziet: schoonschrift is 't
niet. Hij schreef, evenals zijn meeste tijdgenooten, steilschrift; zijn
hand is los en vlug--geen wonder! de hand van Rembrandt!--Wie mocht
meenen, dat je aan de penneschrappen eigenaardigheden opmerkt, die aan
het schrijfgereedschap van die dagen, aan de ganzepen herinneren, hoede
zich voor overijlde gevolgtrekkingen: ditmaal heeft de
teekenaar-schrijver noch potlood, noch pen en inkt, noch krijt gebruikt,
maar eenvoudig een zilveren stiftje, rijn toegepunt, en daarbij een
bijzonder soort papier, op ivoor gelijkend; een schrap met de stift laat
hierop een zwart spoor achter. Een zilverstiftschrift dus, en een
zilverstiftteekening.
Er staat te lezen:
"Dit is naer mijn huijsvrou geconterfeit, do sij 21 jaer oud was, den
derden dach als wij getroudt waeren.
de 8 junijus
1633."
Den derden dag, nadat ze getrouwd waren; het huwelijk had plaats op 22
Juni 1634; drie dagen later schreef men 25 Juni 1634. Dat is echter geen
8 Juni 1633. Deze datum klopt niet met de opgave in het kerkregister te
St. Annaparochie. Waar schuilt de fout? In het register? Dat is moeilijk
te gelooven. De koster, die bij de huwelijksvoltrekking het feit
aanteekende, zal toch wel met de almanak bekend geweest zijn. De datum
mag iemand eens voor een oogenblik vergeten zijn, maar een vol jaar
vergist men zich niet. Op de teekening dan? Maar wat voor den koster
geldt, geldt ook voor Rembrandt. Het ging hem zelf aan, van hem kunnen
we ons nog moeilijker eene vergissing denken. Wie van hun beiden heeft
gelijk, wie ongelijk? Dat is een kolfje naar de hand van eenen
geschiedvorscher: uit te zoeken, hoe het mogelijk is, dat Rembrandt,
nadat hij drie dagen getrouwd was, niet op de hoogte van datum en jaar
was. Wie het vraagstuk oplost, kan er eer mee inleggen.
Wij zien intusschen de teekening verder aan.
In dit schetsje zit leven. Leven is iets, wat men niet met den vinger
kan aanwijzen of met eenen passer kan nameten, in werkelijkheid evenmin
als in beeld. Maar als we den indruk krijgen, dat er leven in zit,
moeten we het er ook over eens kunnen worden, waardoor die indruk
ontstaat.
We beginnen met het portretje op een kleinen afstand te houden. Dan
hinderen de arceeringen in het gezichtje ons niet; die lossen zich op in
eene gelijkmatige tint.
Zie, ze zit n
|