gegeven, ofschoon in onzen tijd de schilders er niet
van houden, om op de wieken zoo'n witten glans aan te brengen. Het
balkwerk van den kruistaart zit er handig en gemakkelijk achter tegen
aan. Een klein spetje wit maakt scheiding tusschen boven-en onderstuk,
waardoor de molen een onderkruier wordt.
Het huizegroepje en een beetje laag geboomte staan gezellig bij elkaar.
Je krijgt net een idee, alsof het een klein dorpje is, het eene dakje
wat hooger of wat lager dan het andere. Het schoorsteentje staat er
bovenuit te steken, alsof het een dorpstorentje wou wezen. Alles werkt
mee om het vreedzame, landelijke uit te drukken.
Zoo zag Rembrandt nu de wereld. Hij had aan vreemde gebouwen,
wonderlijke rotsen en geheimzinnige spelonken geene behoefte, als hij
natuurgenot wilde smaken. Het meest alledaagsche tooneeltje maakte
indruk op hem. Vandaar zijne geringe reislust. Kunstbroeders achterna te
trekken, de wonderen van Italie te zien, naar de grootsche tafereelen
der Alpen op te kijken, hij voelde er geen behoefte aan. Hij was
huiselijk, bleef gaarne bij moeder de vrouw en vond zijn vaderland een
schoon land. Waartoe zou dan trekken en rondzwalken gediend hebben!
Het is eene verheffende gedachte, dat hij, die een der grootste
schilders der wereld is geweest, Holland mooi vond. Dat geeft ons moed,
om het met dat vaak verguisde, platte, vlakke polderland toch ook maar
te probeeren. Het moet, blijkens Rembrandts voorbeeld, mogelijk zijn,
het mooi te vinden. Niet het zeldzame, niet het wonderbaarlijke, niet
het verhevene doet 't em; alles, wat vreemde landen aanbieden, kan men
ontberen, mits de goede wil er is.
* * * * *
VROUWE SASKIA.
Van Rijn behoefde zelfs niet de Muiderpoort uit naar Muiden, naar
Naarden of naar het Gooi te wandelen, om tooneelen te vinden, die hem
boeiden; hij had ze, om zoo te zeggen, naast de deur. En we kunnen ons
denken, hoe hij met zijne jonge vrouw naar buiten wandelde, en het
Friezinnetje attent maakte op al het schoone, wat Amsterdams buitenkant
te zien gaf. Hoe hij, even stilstaande, met een potloodkrabbeltje wist
aan te duiden, wat hem hier of daar het meest trof, of, aan den kant van
den weg zich neerzette en een schetsje maakte, om het Saskia aan te
bieden en haar oog voor natuurschoon te openen.
Toch trok geen onderwerp den grooten teekenaar zoo aan, als Saskia zelf.
Tot in het oneindige heeft hij haar uitgebeeld, haast dagelijks moest ze
v
|