Men voelt, op wat voor vasten puinbodem de figuurtjes
zich bewegen, die van de hoogte afkomen, of aan den waterkant staan.
Een vrouwtje ligt linnen uit te spoelen in de gracht. Spelende
verspreiden zich kringen over het spiegelwater. Het trok den schilder
aan, om dit stille bewegen op zijn doek vast te leggen en den indruk te
bewaren. Het golflijntje, dat een voorbijzwemmend eendje of een in het
water geworpen kluitje doet ontstaan, is iets, waarnaar we gaarne stil
en in gedachten verzonken staan te kijken. Zoo ging het Rembrandt ook.
Terwijl hij daar op het lage pad, op eenen vredigen avond, zat te
schilderen, kwam een vrouwtje naar beneden om iets uit te spoelen; een
oogenblik rustte zijn penseel, en volgde zijn oog de kringen, die zich
verspreidden, tot ze tegen het bootje botsten, en daar eenige
krinkeling te weeg brachten in het donkere spiegelbeeld. Het was eene
kleine, onbeduidende gebeurtenis, die de rust van den avond verbrak
zonder ze te storen. En met een paar zwierige, dartele penseelstreken
werd ze snel en juist in beeld gebracht, om den lieflijken, vredigen
indruk van zoo'n schoonen avond te bewaren. De stilte mocht geene
levenlooze eenzaamheid worden; eene uiting van leven moest er zijn, als
maar de rust niet verstoord werd. Lieflijker kon het wel niet, dan het
zachte bedrijf van zoo'n vrouwtje er in te brengen, en het
voorbijgaande, kortstondige opleven van den waterspiegel.
Wat kunnen we ons zoo geheel indenken in den gemoedstoestand van den
schilder, en een denkbeeld krijgen, hoe vatbaar hij was voor indrukken.
Zonder naar het molentje gezien te hebben, dat anders door vele
beschouwers voor hoofdzaak gehouden wordt, weten we, wat voor hem het
eigenlijke onderwerp was, dat hij schilderde. Niet de inrichting van
zoo'n stads-buitenkant, ook niet de vorm van een molen, maar de vredige,
rustige, kalme stemming van een mensch, die daar zit, en die genieten
kan van plechtige avondstilte, van mooie, klare luchten, boven bijna
ingesluimerde stadsgedeelten.
Denk toch niet, dat zoo'n kunststuk er is, om even op de vingers na te
tellen, wat er op staat. We moeten er in doordringen, om tot het besef
te komen, hoe de schilder voelde, hoe zijn gemoed door de verschijnselen
bewogen werd.
Het molentje is maar bijzaak, al is men geneigd, het stuk daarnaar te
benoemen. Het staat er, om midden op het doek een verheffinkje aan te
brengen, en het stond nu eenmaal op het bastion. Bevallig, rank en
rustig is het weer
|