, waarin de rechterhand den mantel heeft opgenomen. De zeven
bochten maken den indruk, dat ze in stevig metaal of karton zijn
gebogen. Niet aangenaam is het, dat we een paar dergelijke plooien op
den achtergrond aan den linker kant in eene groote draperie terugvinden.
Het lijken wel oude bekenden uit gordijnenwerk van menschen, die onze
kamers stoffeeren.
De indruk, dien de opwekking van den gestorvene op de omstanders maakt,
is in allerlei verscheidenheid weergegeven. Het liefste is ons het
vrouwenfiguurtje rechts op den voorgrond. Het staat in schaduwgedaante
voor het felle zonlicht, dat van buiten af in de groeve doordringt. Met
spanning ziet het vrouwtje de levensverschijnselen op het doodengelaat
terugkeeren. Doch met eene spanning, die ingehouden wordt. Het
rechterhandje legt zich zelfbedwang op, om nog geen uiting te geven aan
de vreugde, om nog af te wachten. Te groot is het wonder, te groot het
geluk, om reeds te kunnen gelooven. Van innigheid en liefde getuigt deze
ingehoudenheid, meer dan de uitgelaten gebaren der anderen. Ook de
plaats, waar dit figuurtje zich bevindt, aan het voeteneinde van het
graf, afgescheiden van de overigen, is iets aparts.
Van de overige personen geeft ieder, op eigen wijs, in
gelaatsuitdrukking of handgebaar uiting aan zijne gewaarwordingen.
Schrik, ontsteltenis, verrukking, ongeloovigheid en afschuw, iedere
aandoening vindt hare vertolking. Wantrouwen zelfs, en de nuchtere
berekening, hoe dit verrichte wonder als een wapen tegen Jezus gebruikt
zal kunnen worden.
De verlichting, waaronder deze figuren zijn geplaatst, heeft eene
grootsche werking. Het ongeoefend oog zal bij den eersten aanblik
misschien den indruk krijgen, dat de kunstenaar groote vlakten in zijn
werk wit heeft gelaten en dus nog niet heeft bearbeid, alsof de
teekening onvoltooid is gebleven. Maar tusschen de oogharen door gezien,
gaat er een licht op. De ruimten, die niet met zwarte lijntjes zijn
gearceerd, blijken verlicht te zijn.
Door de opening van het rotsgraf vallen zonnestralen naar binnen en
spreiden hunne helderheid over de groeve en den rotswand, over Lazarus
en de groepjes terzijde van het graf; ook over het front van den Heer
Jezus, terwijl daarenboven de achtergrond rechts in lichtelaaie schijnt
te staan. Steeds door de oogharen moet men zien, hoe, daarbuiten, die
gloed naar boven toe in ijle en zware wolken opwasemt, hoe, met het
onhandelbare middel van harde zwarte krassen, de luchtigheid van
|