we thans het verhevene, het goddelijke.
Ook in het gelaat. Dit komt geheel niet overeen met de mooie gezichten,
die we van den Zaligmaker zoo wel eens op platen hebben gezien. Men zou
het bijna een ongunstig uiterlijk kunnen noemen. Maar er is een trek in,
waardoor we voor deze voorstelling van Jezus meer voelen, dan voor de
eerste. Het zijn de goedheid en de zachtheid, die hier spreken. De half
neergeslagen oogen, het even gebogen hoofdje, het bijna verlegen
afgewende gelaat, alles draagt daarvan de uitdrukking; de rechterhand,
niet vast en krachtig tot vuist gebald, maar zacht en mild, en nauwlijks
toegesloten; de linker, die op de eerste prent vol grootheid zich opheft
bij het veelzeggend woord, maakt hier een vriendelijk, bijna weifelend
gebaar, niet verder dan ter hoogte van de borst opgeheven.
[Illustration: Latere opwekking (1642).]
De opwekking is zoo geene uiting van goddelijke macht, geen wonder, om
er ongeloovigen mee tot bekeering te dwingen, maar ze wordt eene daad
van goedheid, van medegevoel voor hen, die bedroefd om het graf stonden,
een daad van liefde en van innigheid. Wel is waar zal men op de eerste
prent allicht de gestalte grootscher en mooier vinden; maar innerlijk
laat ze ons koud. Ons _gevoel_ wordt meer getroffen door de uitdrukking
van zachtheid op de tweede; door het echt menschelijke en vriendelijke
van den Heer in den omgang met menschen.
Rembrandt is teruggekomen van het ontzaglijke tot het gewone. Ook in de
omstanders. Wel staan ze, evenals op de eerste plaat, ontdaan,
getroffen, verbaasd, maar geen een slaat er meer een gat in de lucht met
zijne handen. De teekenaar heeft zich weten te matigen, hij blijft
sober, eenvoudig en kalm. Aan gevoel ontbreekt het hem echter niet: men
zie slechts het gelukkige gezicht van het vrouwtje, dat naast Jezus
staat. En wat heft ook het mannetje aan Zijne linkerhand de handjes in
juistheid van gevoel: er is verbaasdheid over het wonder, in het
vooruitgestoken gezicht zoowel als in de handen; maar de aandoening
wordt met zelfbedwang ingehouden. Ingehouden ook in het geknielde
figuurtje op den voorgrond, dat wel ontzet terugdeinst, maar zich niet
aan groot misbaar te buiten gaat. Ondanks den indruk, dien het wonder op
de omstanders maakt, blijft eene waardige kalmte heerschen. En we maken
de opmerking, dat die kalmte wel past op eene plek, die toch altijd een
graf is. Kalm neemt vooral het oudvadertje het op, dat rechts van Jezus
op een steenblok zit.
|