gheden gedwongen, de macht uit haar
handen gegeven en zag geen kans die nog terug te krijgen. Het was fataal
zoo gekomen, het had niet anders gekund; dat was het onvermijdelijk
gevolg der groote ramp die haar geluk geknakt had.--Doch anders kon zij
over hem niet klagen en de heerschappij was wel aan hem besteed. Hij
verdiende ze ten volle. Hijzelf werkte, onvermoeid en flink, den
ganschen dag door; hij werkte eigenlijk voor haar en voor haar kinderen,
als gold het zijn persoonlijke belangen; en zij zag en voelde, als een
zachten troost in haar lijden, de tijdens Alfons' langdurige ziekte wel
eens bedreigde materieele voorspoed en welvaart weer op het boerderijtje
komen.
Edoch, daarbuiten, om zich heen, voelde zij ook groeiende nijd en
nauwelijks bedekte schimperij en vijandschap. Men spotte met zijn
heerschappij en lasterende tongen verspreidden leelijke geruchten.
Vaprijsken noemde hem achterrug "menier den boas", en 's zondags,
wanneer hij halfdronken in de herbergen van 't dorp liep, vertelde hij
aan al wie 't hooren wilde, dat hij van plan was zijn dienst op te
zeggen. Hij vloekte en raasde, driest en uitdagend zoodra hij uit Smul's
tegenwoordigheid was en voorspelde dat men weldra rare dingen zou
bijwonen.--Ook het Geluw Meuleken was dadelijk, na Smul's bazig
optreden, stroef, venijnig en onhandelbaar geworden. Zij keek Smul niet
meer aan, wat Rozeke zeer verbaasde en verheugde, want zij vreesde 't
ergste van hun gescharrel en voelde zich, minder dan ooit, bij machte
het tegen te gaan; maar niet alleen tegen Smul, ook tegen haar was 't
Geluw Meuleken onvriendelijk geworden; en evenals Vaprijsken raasde en
lasterde zij achter den rug om, op haar zondagsmiddags-uitgangen in 't
dorp. Het duurde niet lang of van al die vage, leelijke geruchten kwam
Rozeke's ouders iets ter oore; en op een zondagmiddag verscheen moeder
op de boerderij.
Rozeke hoefde haar slechts van verre over het erf te zien aankomen, om
dadelijk te merken dat er iets ongewoons ophanden was. De dikke vrouw
zweette en hijgde, breed-schrijdend met waggelende heupen, als een vette
modder-eend; haar gezicht was blakend rood en haar tandelooze mond hing
open van inspanning en haast. Nauwelijks was ze binnen en had zich
overtuigd dat Rozeke met haar kinderen alleen was, of ze hijgde en
stotterde 't er opgewonden uit:
"Roze!... e e es da woar wat da 'k doar heure zeggen he ... dat-e gij
mee oue peirdeknecht goat hirtreiwen as ouen tijd om es?"
"Wa ..
|