der met verbazing aan; Meleken, die
om acht uur met de boterhammen en de koffie op den akker kwam, werd
dringend ondervraagd en bevestigde het ongelooflijke nieuws zonder er
eigenlijk de oorzaak van te kennen; en Vaprijsken juichte onverholen,
met glinsterende oogen lachend in zijn gelen baard, als voor een heel
goede, blijde tijding.
Met Smul zelf werd er geen woord over gesproken. Zij durfden niet,
ondanks de groote, trillende nieuwsgierigheid die op de tongen kittelde.
De kerel zag er ook zoo onheilspellend nurksch en somber uit. Hij zag er
naar uit om bij de minste toespeling geduchte klappen uit te deelen. Hij
was de afgemaaide droge roggeschoven aan het inhalen en telkens als hij
met paard en wagen om den hoek van 't stoppelland verscheen, hielden de
drukke gesprekken plotseling op en werd de vracht in doodsche stilte
opgeladen. Maar nauwelijks was hij weg, vloekend en ruw zweepend op zijn
beest, of dadelijk begon het weer: zij staken de hoofden samen,
babbelden en lachten en maakten eindelooze onderstellingen over de
oorzaak van de ruzie en over wat nu verder zou gebeuren.
"Hij he hem 'n bleiwe scheene geleupen!" beweerde de een.
"Z' he hem zelve wiggezonden!" meende een tweede.
"Of hij moe wig van den baron en van de baronesse!" veronderstelde een
derde.
Maar Vaprijsken was vooral de meening toegedaan dat Smul wel degelijk
een blauwtje had geloopen; en elk oogenblik haalde hij in zijn
uitgelaten, wraaklustige pret, steeds 't zelfde grapje uit: hij liet
zijn sikkel in het koren vallen en sprong eensklaps hinkend en jankend
in 't ronde, de beide handen wrijvend aan zijn scheenbeenen, jammerend
dat hij ergens tegen aan geloopen had en dat ze heelemaal paars en blauw
zagen. En 't gansche troepje viel daarop luid aan 't schaterlachen, het
werk stond stil en allen deden om het dolst, tot het daverend geratel
van Smul's leegen wagen zich in de verte weer liet hooren en allen, nog
steeds vol ontzag en vrees voor hem, haastig weer over de schoven en in
't neerritselend koren bogen.
Doch Rozeke zelve zat in groote verlegenheid. 't Was volop in den oogst
en na den oogst kwam haast onmiddellijk de zaaitijd, en door wien zou ze
hem nu vervangen? Zij had terstond haar moeder ontboden en haar het
gebeurde meegedeeld; maar hoe moeder ook over die zoolang door haar
gewenschte oplossing juichte en beweerde dat Rozeke heel gemakkelijk een
anderen, goedgeschikten paardenknecht zou vinden, zij vond er juist
geen. 't Was
|