ze niet eens aan gedacht, daar dachten
menschen van haar stand niet aan.
"Dat zal ik niet dulden. Waar is hij? Ik wil hem spreken?" riep de
barones gebiedend opstaande.
Vol angst was Rozeke ook plotseling opgestaan.--"O, mevreiwe!" kreet
zij. En zij wilde zeggen: "doe 't niet; hij zal mij doodslaan!"... Doch
iets sterker dan haar schrik weerhield haar, smoorde de woorden in haar
keel.
"Hij es op 't land, mevreiwe," zei ze werktuigelijk, met toonlooze stem.
"Zeg aan 't meiske dat zij hem onmiddellijk naar hier doet komen," beval
de barones.
Meleken werd naar 't veld gezonden en na een poosje keerde Smul met haar
terug.
"Loat ons alliene," zei Rozeke tot het meisje.
Meleken ging weg.--Smul stond voor zijn jonge meesteres, den blik valsch
en wantrouwend, de pet tusschen zijn grove duimen, wel voelend dat er
onraad was.
"Wat beteekent dat, Smul! Waarom mishandelt gij uw vrouw?" vroeg de
barones, abrupt--hoogmoedig en minachtend, met gefronste wenkbrauwen op
hem neerziende.
Hij stond daar en wist niet wat te antwoorden. Hij keek even op naar
Rozeke, met rechten, starren, kouden blik, een blik die haar deed ijzen;
en dan ook even naar de barones, kort en schichtig, terwijl zijn lippen
bewogen als om iets te zeggen dat er maar niet uit wilde.
"Welnu?" drong zij ongeduldig, stampvoetend aan.
"Da 'k zegge, mevreiwe, dat er in all' huishouens al wel e-kier wa
scheelt," antwoordde hij eindelijk, met inspanning.
De jonge barones kon haar toorn en minachting moeielijk bedwingen. Haar
bovenlip krulde zich even in uiterst misprijzen op en zij zei, koel en
dreigend:
"Gij zijt een schurk en uw plaats is niet hier maar in de gevangenis.
Met ruw geweld hebt gij uwe vrouw tegen wil en dank genomen, en nu durft
gij haar nog slaan.--Dit is de eerste en de allerlaatste keer, dat ik u
waarschuw. Als ik nog eenmaal hoor dat gij haar mishandelt zult gij niet
met haar, maar met mij af te rekenen hebben.--Begrepen? Allez!" En met
een gebiedend handgebaar, wees zij hem als een hond naar de deur.
Hij zei geen woord meer en keek haar ook niet eens meer aan. Geen spier
bewoog zich op zijn barsch gelaat. Alleen op Rozeke vestigde hij nog
even dien harden, kouden, stalen blik van haat die haar deed huiveren.
Hij keerde zich om en stapte naar de deur.
"G'hebt mij goed verstaan, niet waar, Smul?" riep de barones, hem nog
eens uit de hoogte na.
Hij bromde iets onverstaanbaars en was weg. Met geweld sloeg hij de deur
di
|