ig zag hij juist iemand
achter 't hek voorbij stappen en riep hem dringend:
"As 't ou blieft vriend, leupt toch al gauw om den dokteur, de bezinne
ligt op stirven!"
"Wa es da? wa gebeurt er hier?" zei de man, verstard kijkend in 't gras
op Smul en met schrik-oogen luisterend naar het onophoudend noodgegil in
huis.
"Och leupt toch! leupt toch! 't es te wried!" smeekte Kamiel zelf
huilend.
De man holde weg en plotseling richtte Smul zich in het gras half op.
Kamiel sprong toe en drukte hem weer neer.
Maar Smul was opeens bijna kalm geworden.
"Loat moar, 't es gedoan," zei hij, zich nijdig loswringend.
"Blijf hier, boas, wa goa-je doen?"
"Hoal mij mijn klakke," zei Smul.
Kamiel vloog in huis, nam Smuls pet, die naast den haard lag en rende er
weer mee naar buiten.
Smul zette ze op, veegde met zijn mouw het bloed van zijn gezicht en
stapte somber, gedrochtelijk-hinkend, naar het hek.
"Woar goa-je noartoe, boas!" liep Kamiel hem angstig na.
"Noar den duuvel?" antwoordde Smul met een woedenden blik.--En weg ging
hij, in de grijze schemering.
Nog steeds, doch doffer nu, lag Rozeke in 't achterhuis te gillen.
Het kleintje, dat eerst een poos hevig geschreid had, lag nu opgewonden,
met blinkende oogjes en zwaaiende armpjes, blaas-pruttelend in zijn wieg
te woelen. De andere kinderen kwamen spelend langs den weg van school
terug....
* * * * *
XLVII.
Dien nacht kwam Smul niet thuis.--Doch niemand bekreunde er zich om: hij
liep waarschijnlijk, dronken, de dorpsherbergen af.
De dokter was gekomen en had Rozeke te bed gelegd. Haar wonden waren
ernstig, doch niet levensgevaarlijk. Alleen haar gezicht was deerlijk
geschonden: twee voortanden uitgeslagen, de oogen bijna toegezwollen, de
helft der linkerwang rauw vleesch. Door het aanhoudend gillen, als een
krankzinnige, was haar stem heesch en schor en bijna klankloos geworden.
Nu lag ze stil. Slechts af en toe nog kreunde en zuchtte zij en greep
soms wild met beide handen naar haar keel, alsof zij er nog steeds zijn
wreed worgende knelling voelde.--Kamiel en Meleken wachtten vol angst op
Smuls terugkomst.
Doch hij kwam niet.--De gansche dag verliep en ook de avond en de nacht
en nog steeds was hij niet terug.
Toen hij den derden dag nog niet verschenen was zei Meleken tot Kamiel:
"Kamiel, jongen, ge moet ne kier in 't dorp goan infermeeren en aan
bezinnes ouers zeggen dat hij nog niet thuis 'n es.
|