rullend van pijn en woede, rukte hij den stoel met zulk een
geweld naar zich toe, dat hij er mee achterover neerplofte en zij boven
op hem viel. Hij greep haar met zijn beide knuisten om de keel, duwde,
trok en wrong tot zij weer onder lag;--en toen liet hij zijn rechterhand
los terwijl hij met de linker knelde en worgde, sloeg en beukte hij nu
met de gebalde vuist in haar gezicht, zoo hard en zoo snel als hij kon.
Zij slaakte korte kreten, als een rauw en heesch gebrul, tusschen de
steeds woester neerbeukende bonzen. 't Was als een telkens afgebroken,
schor geblaf, het leek geen menschelijk geluid meer; 't was als de
noodkreet van een vermoord beest, dat stikt in bloed-gebrobbel. Maar
plotseling kreeg ze een van zijn vingers tusschen hare tanden en beet er
op als razend en liet hem niet meer los, terwijl haar rauw, intermittent
gebrul eensklaps veranderde in een aanhoudend hoog gegil, als het
oorverscheurend krijschen van een schrille stoomfluit.
Een geweldige bons op de voordeur en als onder het rammeien van een
heiblok vloog ze open, en Kamiel en Meleken kwamen binnengestormd. Met
een machtigen ruk trok de stalknecht Smul van Rozeke's lijf, gooide hem
als een pak in den hoek bij den haard, sprong op hem toe en hield hem
daar onder bedwang, terwijl Meleken haar als zinneloos gillende
meesteres optilde en naar het achterhuis droeg.
"Loat mij los, nondedzju! ze moet deud! ze moet deud!" gilde Smul,
bloedend en spuwend, als een gewond beest in den hoek van den haard
onder Kamiels forsche knelling in elkaar gedrukt.
"Stille, boas, stille," hijgde Kamiel met reusachtige inspanning den
woesteling in bedwang houdend.
"Deud, nondedzju! deud! deud moe ze! deud! deud!" schreeuwde Smul, door
het aanhoudend hoog-gillen van Rozeke in zijn furie nog opgezweept.
Kamiel, niet in staat hem daarbinnen langer te bedwingen, rees
plotseling overeind en sleurde met geweld den woestaard naar de deur.
Smul klauwde, schopte, beet en stampte; maar telkens werd hij met een
schok weer wat verder gerukt en eindelijk was hij buiten en viel er
uitgeput en grollend in het gras. Binnen in huis bleef Rozeke aanhoudend
als een krankzinnige scherp gillen.
Meleken kwam verwilderd naar buiten geloopen.
"O Kamiel, leupt toch gauw om hulpe!" smeekte zij schreiend. "Toe,
Kamiel, hoast ou, 't es wried, de bezinne goa stirven!"
In machtelooze wanhoop schudde de knecht het hoofd, Smul steeds met
ijzeren greep onder zijn klauwen houdend. Gelukk
|