renden. Zij kon het eindelijk niet langer uitstaan en ging
met Meleken weer binnen.
Daar stak zij 't lampje aan en wachtte, doelloos, zonder de blinden te
sluiten. Zij zei enkel aan Meleken dat zij water en linnen doeken zou
klaar maken en dacht toen plotseling aan haar kinderen, die rumoerig in
en uit het huis liepen en van al die ongewone drukte niets begrepen. Zij
riep ze voor goed binnen en bracht ze naar bed.
Dat gaf haar afleiding. Zij was er een geheele poos mee bezig; en toen
ze reeds rustig onder hun dekentjes lagen, bleef ze nog bij hen in 't
kamertje vertoeven alsof ze niets anders te doen had, tot plotseling
Meleken de deur opende en met heesche stem fluisterde:
"Bezinne, ze zijn d'r doar mee."
Zij kwam uit 't kinderkamertje en door de raampjes van de keuken zag
zij, in den grauwen mistavond, een donkere stoet den boomgaard opkomen:
Twee mannen met een berrie, waarop iets lag uitgestrekt; en daar omheen
een dichte, stille, zwarte menigte, dof-trappelend en stommelend als een
kudde. Een man met een brandende lantaren stapte ietwat terzijde
vooraan.
De voordeur was open en zij kwamen binnen. Als in een droom hoorde
Rozeke het schuren van de voeten en het dof gefluister van de
menigte.--Als in een droom kwam zij genaderd.--De mannen zetten de
berrie neer; en bij het gele schijnsel der lantaren zag ze hem daar
machteloos onder een deken op een matras uitgestrekt liggen: het hoofd
akelig gezwollen, geschonden, bemodderd en bebloed, de oogen toe, de
ademhaling zwak en reutelend. Zij zeide niets, zij staarde, ijskoud, met
droge oogen. Achter de berrie drong de menigte in 't deurgat op. Zij zag
de vele, nieuwsgierig-reikhalzende hoofden met de open monden en de
groote, donkere, gretig-kijkende oogen.
"Woar moet hij zijn, bezinne?" vroeg fluisterend een der dragers.
"Doar, op de voute," antwoordde zij dof.
De menigte werd plotseling uit elkaar gedrongen en een heer schreed ruw
en haastig, met ernstig gefronste wenkbrauwen naar binnen. Het was de
dokter, die onderweg van 't ongeluk gehoord had. Hij vroeg dadelijk om
water, pluksel, en linnen voor verbanden. Hij liet de deur tegen de
opdringende foule sluiten en volgde de mannen met de berrie op de
voute-kamer.
Rozeke volgde hem.--Haar beenen waren slap; haar handen koud en klam als
ijs. Doch haar hart sloeg kalm en gelijkmatig en zij voelde geen emotie.
Alleen haar oogen keken steeds star en vreemd en 't ruischte in haar
ooren, benauwend en verdoov
|