zij wat haar verder ook te wachten stond en
nu kon zij middelen beramen om zich te verdedigen.
Hij sloeg opnieuw, weer op een zondag, voor een beuzelarij, toen hij
dronken uit het dorp terugkwam. Hij sloeg, de kinderen huilden, Kamiel
en Meleken vlogen haar te hulp; en zij, in hoog-zwangeren toestand op
den grond gesmakt, keek hem met groote, sombere oogen aan en zei geen
woord noch slaakte een kreet.--Alleen haar oogen, haar starre, sombere
oogen spraken, alsof zij hem doorpriemen wilden met de ongezegde woorden
die zich plotseling in haar brein vastspijkerden: "Ik wenschte dat ge
dood waart!"
Ja, zij wenschte naar zijn dood! Dat werd haar eenige hoop, haar eenige
troost, de eenige sterke kracht van heel haar verder leven. Zij hoopte
en verlangde er geduldig naar, zooals anderen verlangen naar iets zachts
en teeders, dat slechts door heel veel moeite, na langen tijd en groote
opofferingen kan verdiend en verkregen worden. Het werd haar geloof en
haar steun, haar vaste zekerheid waarop zij bouwen kon, omdat zij
instinctmatig voorgevoelde dat het vroeg of laat toch zou gebeuren; 't
werd als de stille, door haar alleen gekende lofzang der verlossing; als
de geheime, in ondertoon gehouden rythme van al de innigste gevoelens en
verlangens van haar gruwelijk verwoest bestaan.--En niet alleen meer als
hij haar mishandelde, maar voortdurend, zonder dat er iets gebeurde:
wanneer hij met zijn ruwe stem haar over onverschillige dingen toesprak;
wanneer hij zat te eten of te drinken; wanneer hij zelfs eenvoudig in of
uit het huis ging zonder iets te doen of iets te zeggen; voortdurend
ruischte dof en somber in haar binnenste de halsstarrige rythme: "Ik
wenschte dat ge dood waart!"--Zij werd met die gedachte wakker en zij
sliep er mee in. En soms droomde zij 's nachts dat hij naast haar dood
lag. Zij werd half wakker in haar droomen, haar hart joeg snel, zij
voelde zijn onbeweeglijk-uitgestrekt lichaam aan haar zijde en de
illuzie groeide tot werkelijkheid. Hij was dood en zij was verlost; zij
strekte bevend hare hand uit en betastte hem... maar hij bewoog en
knorde in zijn slaap; en zij gruwde en huiverde, omdat haar hoop slechts
een bedriegelijke schijn was en zij hem nog steeds levend voelde.
Haar derde kind kwam ter wereld: een jongetje, ellendig klein
schepseltje met stokkerige, schrale beentjes en een misvormd hoofd. De
dokter verborg haar niet dat het erg zwakjes was en slechts met heel
veel zorg en moeite in het leven
|