vloer.
--Gie leulijke sloeber!" riep zij instinctmatig, verschrikt opspringend,
in onbedwingbaar-losbarstende verontwaardiging.
Maar zij stond nog niet geheel overeind of een baldadige vuistslag in 't
gezicht smakte haar met een noodkreet op den grond.
De kinderen gilden schril, het dienstmeisje schreeuwde om hulp. Kamiel,
de pas nieuw gehuurde knecht, een flinke, blonde jongen, sterk als een
reus, greep Smul midden in de lenden vast en hield hem tegen, uit al
zijn kracht.
Rozeke had zich opgericht. Zij hield de linkerhand op haar mond gedrukt,
die bloedde. Zij huilde niet, maar de oogen flikkerden vreemd in haar
doodsbleek gelaat.
"Kom," zei zij met inspanning, tot haar luid-schreeuwende kinderen. Zij
nam het kleintje, dat pas loopen kon, bij de hand en door 't oudste
gevolgd klom zij rennend de drie steenen treden van de voute-kamer op en
sloot de deur achter zich met den grendel.
Razend, vloekend, scheldend, met purper gezicht en fonkelende oogen,
poogde Smul zich intusschen vruchteloos uit des knechts omstrengeling
los te worstelen.
"Loat mij los, Kamiel! loat mij nondedzju los, of 'k schup ou euk van 't
hof, lijk Vaprijs!" riep hij knarsetandend. "Loat mij los, zeg ik ou, da
'k heur de kop in sloa!"
Maar Kamiel, reuzensterk, hield hem hoe langer hoe steviger gekneld en
hijgde, bedarend-kalm:
"Nie nie, boas, ge'n meug niet, 't zoe ou spijten! 't zoe ou spijten! Ge
moet wachten,... wachten ... tot da ou keleire veurbij es!"
Eerst toen Smul wat tot bedaren was gekomen en ophield met schelden en
vloeken liet hij hem los. Meleken, bevend en nog snikkend, kwam hem
vragen of hij iets anders wilde eten.
"Nien ik, nondedzju! Eet zelf uldere smeirige kost op!" brulde hij haar
in 't gezicht.--En plotseling was hij weg, woest stappend uit het huis
en naar het hek, den landweg op, naar de herbergjes van het gehucht, om
nog meer te drinken.
* * * * *
XLII.
Vanaf dat oogenblik kwam er een schielijke omwenteling in Rozeke's
gemoed. Haar vroegere angst voor hem veranderde eensklaps in haat, en
die haat gaf haar een geheime kracht, waardoor haar vrees nog steeds
verminderde.--Hij had haar nu eenmaal mishandeld en hij zou haar zeker
nog meer mishandelen, haar en wellicht ook haar kinderen; het was geen
onbekende dreiging meer, die haar als een voortdurend-onheilspellend
raadsel boven 't hoofd hing: de slag had haar getroffen als een
bliksemstraal, maar nu wist
|