as hij weer op de been, slurpte koffie, ging even
naar zijn stallen en dan verder, zonder Rozeke te waarschuwen, naar de
kleine herbergjes van het gehucht, waar hij tot laat in den avond bleef
drinken en spelen.
Den ganschen nacht lag hij dan als een dier aan haar zijde te snurken.
* * * * *
XLI.
Zij voelde zich niet bepaald ongelukkig. Zooals hij was, zoo had zij het
van hem verwacht. Dat was zijn aard. Toch schrikte zij haast van zijn
ruwe onverschilligheid, toen zij hem op een ochtend mededeelde, dat zij
weer zou moeder worden. Hij trok zijn schouders op, alsof het hem niet
schelen kon. "Heu! doar 'n es nie aan te doene," antwoordde hij kortaf
en ging zonder meer, als elken dag, naar zijn gewone bezigheid. Maar
dien zelfden middag greep een heftige scene plaats en, voor het eerst
sinds hun huwelijk, voelde zij opnieuw haar vroegeren angst voor hem.
Dat was terwille van Vaprijsken. Hij had het al lang op 't aardige
knechtje gemunt, daar stak nog steeds een oude wrok achter; en nu had
Vaprijsken 't een of ander durven antwoorden op een aanmerking die Smul
hem maakte. Op staanden voet had deze Vaprijsken den dienst opgezegd en
daarop hadden zij hevig gekeven en elkaar de ergste scheldwoorden naar
't hoofd gegooid. Rozeke was in 't midden gekomen, had gepoogd de beide
mannen te bedaren, had Vaprijsken excuses doen maken en ook Smul tot
verzoening aangemaand; maar de woesteling was eensklaps als razend op
haar afgevlogen en had haar vloekend met slagen bedreigd, waarop Rozeke
sidderend van angst in huis was weggevlucht. Tusschen Smul en Vaprijsken
was het toen tot een bepaald gevecht gekomen; het knechtje ging reeds
met pak en zak denzelfden avond weg; en Smul, niet wetend meer op wie
zijn razernij te koelen, was woedend en scheldend weer op haar afgekomen
en had, met de beide vuisten voor 't gezicht, gedreigd haar plat te
slaan, indien ze zich nog ooit met zijn zaken durfde bemoeien.
Die slagen, de ruwe mishandeling, die zij wist en voelde toch te zullen
en te moeten komen, vielen dan ook eindelijk, op een zondagmiddag, toen
hij, als naar gewoonte half dronken, van het dorp terugkwam. Het ging
kort, ruw en vlug, als een weerlicht.
Het eten was een ietsje aangebrand; hij had een paar happen geproefd en
daarbij een vies gezicht getrokken, en plotseling gaf hij, met een
krakenden vloek, een dreunenden vuistslag op de tafel en keilde zijn
bord met eten tot scherven op den
|