rt niet samen om hem daar ter plaatse dood te steenigen?--Neen,
niets.--Zij sprak gewoon met Meleken die met haar kinderen speelde; zij
keek hoe laat het was; zij liep even in haar kamer en kwam er dadelijk
weer uit, zonder te weten wat zij er gaan doen was.
"Smul es thuis, weet ge 't, bezinne? 'K he hem doar op 't hof zien
leupen," hoorde zij het meisje eensklaps zeggen. En zonder de minste
moeite wist Rozeke zich te beheerschen terwijl ze doodkalm: antwoordde:
"Joa, 'k he hem euk gezien. Hij es zeker zat?"
"'K en weet 't nie, bezinne; hij 'n ziet er toch moar oardig uit. As hij
om eten komt 'k zal 't hem toch wel moete geven?"
Zij keek het meisje aan, roerloos en stom een oogenblik, als was het
haar niet mogelijk die eenvoudige woorden te begrijpen.
"Wat dijnkt ou, bezinne?" herhaalde 't meisje bedeesd.
"Ach joa g'e-woar," antwoordde zij eindelijk, als uit een droom
ontwakend; "hij zal nou woarschijnlijk wel honger hen; hij...." Zij beet
op haar lippen en staarde opnieuw, sprakeloos, als verwilderd, 't meisje
aan.
"Wil ik 't hem goan vroagen, bezinne?"
"Joa joa, zeker, goa moar."
Meleken liep naar buiten en Rozeke bleef even met haar kinderen alleen.
Hilairken waggelde op zijn kromme beenen over den vloer; Marietje in
haar stoeltje sloeg halsstarrig met een stokje op de houten armleuning.
"Oeder, Eleken wig," kwam Hilairken naar haar toe; en hij poogde op haar
schoot te klauteren.
Zij schrikte hevig, als onder een plotse pijnsteek, bij de zachte
aanraking der kleine handjes. Heftig schoof zij haar stoel achteruit en
strekte, als 't ware verdedigend, haar beide handen voor zich uit,
terwijl zij riep met heesche stem:
"Nie nie kind, nie nie kind, ge 'n meug niet; moeder es steit, moeder es
vuil!"
Het dienstmeisje kwam weer in huis:
"Hij es bezig in de peirstal, bezinne en hij zegt dat hij gienen tijd 'n
het om te komen eten. Hij vroagt of 'k hem doar 'n stik breud en 'n glas
bier wille brijngen."
"Brijng het hem," zei Rozeke.
"'n Stik roggen-breud mee 'n schel heufvlakke, bezinne?"
"Joa, 't es goed."
Meleken ging in den kelder, kwam met een vol glas bier, met het
roggebrood en de schotel hoofdkaas weer boven. Zij sneed een dikke homp
van 't brood, legde een zware plak hoofdkaas er boven. Roerloos en
zwijgend zag Rozeke er haar mee weggaan naar de stallen, als met het
eten voor een beest.
"Oeder, 'k moe euk 'n stik heufvlak hen," kwam Hilairken zaniken.
Werktuigelijk stond zi
|