jk glippen en maakte daarbij, kopje neer en staartje omhoog,
hinnekend een dollen krommen sprong, als een grappige kwajongen die gaat
tuimelparten spelen. De oude merrie hinnikte eventjes, als een bezorgde
goede moeder, en lachend verliet Rozeke den paardenstal en kwam door een
tweede deur in de schuur.
Daar was het stil en schemerig in 't hooge ruim onder de ribbehouten en
de pannen die fijne streepjes licht doorlieten, stil als onder de hooge,
stille bogen en gewelven van een kerk. Het rook er zoeterig naar
verschgedorscht graan, naar hooi en stroo en droge klaver; en groote
hoopen bundels en schoven lagen te allen kant op elkaar gestapeld, als
een dicht ineengepakte rijkdom van alles wat den ganschen zomer zoo
welig in blonde en gouden heerlijkheid op 't vruchtbaar veld gegroeid en
gebloeid had. Al de geuren van de lieve landelijke kruidjes en de wilde
bloempjes hadden er iets van hun aroma nagelaten; en Rozeke voelde er,
in onbewust genieten, de zoet-streelende bedwelming van, toen zij
plotseling, door een vreemden terugsprong der gedachte, zich weer in
verbeelding midden in 't vertrapte koren zag, naast den wagen met de
weggeholde paarden, heesch-gillend en worstelend tegen Smul, die haar
wilde overweldigen. Zij zag en zij voelde 't als 't ware nog gebeuren;
zij stond, als op een werkelijkheid, op de akelige herinnering harer
verbeelding te staren, zij werd er haast benauwd en bang onder en
schreed zuchtend met gebogen hoofd weer naar de tusschendeur om weg te
gaan, toen eensklaps op den drempel van die deur een donkere gestalte
voor haar oprees.
"Och Hier, och God!" schrikte zij wild terug.
't Was Smul!--Hij stond daar, roerloos, stomverbaasd haar op die plaats
te vinden, aarzelend om verder naar haar toe te komen of te spreken,
alsof hij in het schemerig halfduister nog twijfelde wie hij wel voor
zich had. Eerst na een poos herkende hij haar duidelijk, trad op haar
af, vroeg haar, kortaf, met schorre stem:
"Wat komt-e gij hier doen?"
"Ik ... ik ... ik kwam e-kier kijken," stotterde zij. Het nevelde voor
haar oogen, het suisde in haar ooren, zij wist niet wat ze zei of deed;
ze schreed werktuigelijk als in een droom, naar hem toe zonder hem te
zien, zonder hem te hooren, zoekend, als een gevangene, als een blinde
naar de deur, om weg te komen.--Zij strekte hare handen uit, struikelde
en viel tegen hem aan; en plotseling voelde zij zich als 't ware
platgedrukt tusschen twee machtigknellende armen, terwijl
|