de 't hoofd en eensklaps ging hij, ongevraagd, op een stoel,
vlak voor haar werktafeltje, zitten. Hij leunde met den elleboog op het
tafeltje en keek haar strak en vorschend aan.
"Bezinne," zei hij eensklaps, zonder voorbereidende inleiding, "azeu 'n
kan 't nie blijven duren, 't Moet 't ien of 't ander worden?"
Een schok voer door haar lijf, zij voelde plotseling het erge, het
zoolang gevreesde komen.
"Woa... woarom datte?" beefde en stotterde zij.
"Da 'k zegge dat 't hier azeu nie 'n kan blijven duren," herhaalde hij
met een soort koppigheid, in de kortbondigheid van een die niet gewend
is veel te praten en slechts over enkele woorden beschikt om zijn
gevoelens en gedachten uit te drukken. "'K ben hier boas en knecht
terzelvertijd, bezinne; en 't moet 't ien of 't ander worden: boas of
knecht."
Zij zat als versteend, als versteven. Zij wist niet wat te antwoorden.
"Ha moar ge zij gij boas!" riep zij eensklaps, instinctmatig, onbewust
van wat ze zei.
"'K ben knecht," zei hij met nadruk; "'k ben knecht en 'k 'n wil hier
giene knecht mier blijven. 't Moet 't ien of 't ander worden: mee mij
hirtreiwen, of ik hier wig."
Daar was het groote woord gezegd, dat wat ze bovenal vreesde. Het stond
ineens voor haar, vast als een wreede werkelijkheid en zij gruwde er
van. Zij schudde hartstochtelijk het hoofd, met over hare wangen een
kleur als vuur, met in haar oogen de onverzettelijke stugheid van een
sterk besluit:
"Nie nie, Ivo; nie nie, dat 'n es nie meugelijk, dat 'n kan niet ...
Alfons ... mijn kinderen ... o nie nie, noeit, noeit!"
Als door een veer bewogen stond hij op.
"Al gezeid.--Zoekt ou nen andere knecht, 'K goa in mijn viertien
doagen."
En voor ze den tijd had nog een woord te spreken was hij de deur uit.
Daar zat ze, stom en roerloos, als van steen. Zij keek hem door het
raampje na en zag hem over den boomgaard wegstappen, vlug en
vastberaden, het hek uit, den landweg op, in de richting van het dorp.
"Ach Hiere! ach Hiere!" slaakte zij dof en anstig, bevend van
ontroering.
Gezellig morsend en kwijlend zat Hilairken voor haar voeten steeds te
knoeien: spartelend, met glinsterende oogjes en met blaasjesmondje, lag
Marietje in haar wieg te jubelen....
* * * * *
XXXVI.
Smul had zijn dienst opgezeid!--Dat was het groote, dadelijk alom in de
buurt verspreide nieuws van den volgenden ochtend. De pikkers en
bindsters op den akker spraken elkan
|