uiten en sloot achter zich de
onderdeur. Dadelijk kwamen de merrie en het veulen hun hoofd uitsteken
en keken hem na. Hij had ze blijkbaar even losgebonden. Het kleintje
wipte met een dollen huppelsprong op zij en rekte toen zijn slanken hals
uit naar de zware merrie en beet haar stoeiend in den nek. De merrie
schudde 't, in een gewuif harer donkere manen, als verveeld van zich af.
Maar meteen keerde hij zich half om en onmiddellijk reikte 't veulentje
zijn langen hals scheef naar onder, en zoog.--Smul liep langzaam
slenterend over den boomgaard, tot aan 't hek.
Daar stond hij een wijl, rookend, de handen in zijn broekzakken, turend
naar rechts en naar links, over den verlaten landweg. En Rozeke dacht:
"hij staat te kijken of ze van thuis niet komen." Een buurman, die uit
't dorp terugkeerde, liep langzaam voorbij en Smul wisselde met hem een
groet en een kort praatje. Rozeke hoorde van in de keuken hun luide
stem, terwijl de man, even opgehouden, verder voortschreed:
"Scheun weer, he?"
"'t Es pertijkelier!"
Die eenvoudige woorden, zooals zij ze dagelijks hoorde, klonken haar
vreedzaam en gerustellend in 't oor. Er lag ook zulk een goede rust en
vrede over alles. De zon, reeds temperend het heetste van haar stralen,
daalde langzaam, in zacht-roodenden en gouden gloed naar 't westen, er
hing een gouden pulver over 't land en weldra zou de heerlijk-kalme
avondfrischheid komen. En zij dacht er over om zelve nu een uurtje
buiten met de kinderen van het liefelijke weer te gaan genieten, toen
zij hem eensklaps om zag keeren en met vastberaden stap naar 't huis
toetreden.
Haar hart joeg sneller en zij keek, als om een steun te hebben naar haar
twee kinderen. Doch zij vond zichzelf onnoozel; hij kwam toch immers
elken dag, elk oogenblik in huis; waarom hoefde ze nu bang te wezen! Zij
zou hem eenvoudig een glas bier aanbieden en dan zou hij wel spoedig
weer weggaan.
Gewoon kwam hij door de openstaande deur binnen gestapt.
"'t Es woarm, he, Ivo; wilt ge 'n gloas bier drijnken?" vroeg ze,
ondanks al haar inspanning om kalm te blijven toch een lichte kleur van
emotie krijgend.
"Merci, 'k 'n he gien goeste, 'k voele mij op mijn gemak niet,"
antwoordde hij kortaf.
Onthutst keek zij hem aan. Hij zag er werkelijk niet goed uit, bleek en
betrokken, met rimpels in 't gezicht; en zijn oogen stonden flauw en
dof, ondanks hun gewone, barsche uitdrukking.
"Zeu, wa scheelt er dan?" vroeg zij belangstellend.
Hij schud
|