verder, achter zijn klein bloemen-en-groentetuintje, stond het
helder werkmanshuisje met zijn groene luikjes en zijn glinsterende
ruitjes, deurtje dicht en stilte er omheen, als verlaten.
Rozeke zuchtte en keek weer op haar handwerk: zij breide aan een
bruin-wollen borstrokje voor Hilairken, tegen den volgenden winter. De
kleine zat naast haar, plat op den grond bij haar werktafeltje, de
beenen open, morsend met aarde, in en uit een blikken kroesje. Hij had
last van zijn tanden en kwijlde en de kwijlstraaltjes rekten van uit
zijn natten open mond tot op zijn borstje en van daar tot in zijn
morsgeknoei met aarde, waar het een slijkplasje werd. Hij had er groote,
stille pret in, als in een onuitputtelijke bron van joligheid, die hij
voortdurend in zichzelf droeg; en zijn handjes en gezicht waren nat en
zwart als van een wroetend modderbeestje. Het kleintje in zijn wieg lag
leutig op den rug te glimlachen, met blaasjesmond en wijd-open, helder
schitterende oogen; en af en toe sloeg het juichend en spartelend
armpjes en beentjes heen en weer, als een vogeltje dat weldra uit zijn
nestje zal gaan vliegen.
Dieper zuchtte Rozeke en zij keek haar beide kinderen met ontroerde
teederheid aan. Zij dacht aan Alfons en een zee van leed woelde weer uit
de diepten van haar binnenste de tranen tot haar oogen op. Ach, dat hij
't toch niet beleven mocht: zijn vrouw, zijn kinderen, hun welvaart op
het hoevetje, hun aller kalm geluk in 't schoone, vreedzaam jaargetijde,
de welverdiende rust na 't harde werken van den ganschen zomer! Een
droeve plooi kwam om haar mond; zij schreide in stilte. Uren lang soms
zat ze zoo te schreien in rouwvol herdenken en herleven van 't zoo
kort-gelukkige verleden. Iederen rustdag, ieder uur van ontspanning of
van eenzaamheid kwam dat telkens weer zoo bitter en wanhopig kwellend in
haar op.--Maar eensklaps schrikte zij bijna en meteen droogde de emotie
hare tranen en spande hare zenuwen tot onbewuste zelfverdediging.--Daar
zag ze Smul langzaam van onder den appelboom opstaan. Wat zou hij nu
doen? Zij was alleen en hij wist het; en hij kon ook wel onderstellen
dat niemand van haar thuis nu nog zou komen....
Zij zag hem naar den paardenstal gaan en in het donker vierkant van de
openstaande deur verdwijnen. Zij verademde even. Het oogenblik daarna
hoorde zij de merrie en het veulen, dat reeds groot werd, als van
blijdschap hinneken. Hij streelde hen zeker, of gaf hun een
lekkernijtje. Hij kwam weldra weer b
|