heel alleen in 't laatste avondrood op 't
uiterst hoekje van een veld, waar hij dan halmen en aren van vuur en
bloed scheen neer te maaien. En lang reeds zaten de anderen etend om de
avondtafel, als hij, eerst nog naar zijn paardenstal gegaan, ook
eindelijk binnenkwam en uitgehongerd en doodmoe begon te slurpen.
En Rozeke kon niet anders dan hem dankbaar zijn en hem bewonderen voor
zooveel toewijding en moed, al bleef zij ook haar vroegeren schrik
steeds voelen. Dat was iets onoverwinbaars, dat was in haar gekomen,
door zijn woestheid, dien eersten keer, tijdens zijn wilde aanranding,
in het door de weghollende paarden platgetrapt en neergeslingerd koren;
en telkens kwam het weer, telkens zag en voelde zij de wreede,
gruwelijke scene in al haar akeligheid en vreesde zij dat het wellicht
opnieuw gebeuren kon. Haar groote angst was van met hem, al was 't ook
maar een enkel oogenblik, alleen te zijn. Dat was nog nooit voorgekomen
sinds al den tijd dat hij bij hen woonde, behalve op dien avond toen het
Geluw Meuleken was weggeloopen; maar nu, de laatste weken, leek het wel
of het noodlot er zich mee bemoeide. Het was herhaaldelijk gebeurd dat
hij haar 't een of ander vragen kwam terwijl ze toevallig heel alleen in
de keuken was; en eens zelfs, haar in de keuken niet ziende, had hij
haar gezocht tot in haar kamer, waar zij iets aan 't schikken was. Toch
deed hij nooit iets vreemds, iets ongewoons, iets dat haar
onberedeneerden angst rechtvaardigen kon. Meestal keek hij haar zelfs
niet aan terwijl hij tot haar sprak, tenzij heel vluchtig soms, alsof
hij niet goed durfde, met een korten straal van zijn strak-harde,
barsche oogen. Hij zei doorgaans kortaf wat hij te zeggen of te vragen
had, en luisterde met zijlingschen blik naar haar antwoord; en zoodra
alles zakelijk gezegd was ging hij weg, stug weer naar zijn werk.
En toch... toch was ze zoo bang!--Telkens had ze 't akelig voorgevoel
dat hij haar eens, heel onverwacht en plotseling, lang en frank en
barsch vlak in 't gezicht zou durven aankijken en dat hij haar dan iets
vragen zou, dat hij haar tot iets dwingen zou, waartegen ze zich slechts
met de uiterste krachtsinspanning zou kunnen verdedigen. Het zou
wellicht een bruuske overrompeling van ruw geweld zijn, een woeste
aanranding, gelijk dien onvergetelijken avond in het koren; het zou iets
zijn... ze wist niet wat, iets schrikkelijks, iets dat als een orkaan
plotseling over haar zou aangestormd komen en haar zou verple
|