losliet ... en toen zijn kamer leeg was en zijn ransel en zijn kleeren
weg waren....
BERNICK. Ja ... ja...?
MEVR. BERNICK. ... ging ik loopen; haalde Aune op; wij zijn met zijn
zeilboot uitgegaan; het Amerikaansche schip wou juist uitzeilen. Goddank
kwamen wij nog bijtijds ... ging aan boord, liet het ruim doorzoeken ...
vond hem.... O Karsten, je moet hem niet straffen!
BERNICK. Betty!
MEVR. BERNICK. En ook Aune niet!
BERNICK. Aune? Wat weet je van hem? Is de "Indian Girl" weer onder zeil?
MEVR. BERNICK. Neen, dat is juist de zaak....
BERNICK. Toe zeg ... gauw!
MEVR. BERNICK. Aune was net zoo ontdaan als ik; het onderzoek nam nog al
tijd; het begon donker te worden zoodat de loods bezwaren begon te
opperen, en zoo verstoutte Aune zich ... om in jou naam....
BERNICK. Wat?
MEVR. BERNICK. Het schip tot morgen op te houden.
KRAP. Hm....
BERNICK. O, wat een onuitsprekelijk geluk!
MEVR. BERNICK. Ben je niet boos?
BERNICK. O Betty, wat een overstelpend geluk!
RUMMEL. Je bent ook veel te nauwgezet.
HILMAR. Ja, zoodra er sprake is van een kleinen strijd met de elementen,
dan ... oeh!
KRAP (_bij het raam_). Daar komt de stoet door het tuinhek, mijnheer.
BERNICK. Ja, nu mag hij komen.
RUMMEL. De heele tuin loopt vol menschen.
SANDSTAD. De heele straat is propvol.
RUMMEL. De heele stad is op de been, Bernick. Het is waarlijk een
verheffend oogenblik.
VIGELAND. Laat ons het in deemoed aannemen, meneer Rummel.
RUMMEL. Alle banieren zijn er bij. Wat een stoet! Daar hebben we de
feestcommissie met mijnheer Roerlund aan het hoofd.
BERNICK. Laat ze nu maar komen, zeg ik!
RUMMEL. Maar hoor eens, in den opgewonden toestand, waarin je
verkeert....
BERNICK. Wat dan?
RUMMEL. Zou ik niet ongenegen zijn het woord in jou plaats te voeren.
BERNICK. Neen, dank je; van avond wil ik zelf spreken.
RUMMEL. Maar weet je ook wat je zeggen moet?
BERNICK. Jawel, wees maar gerust, Rummel,... nu weet ik wel wat ik
zeggen moet.
(_De muziek is intusschen opgehouden. De tuindeur wordt geopend. Roerlund
treedt binnen aan het hoofd van de feestcommissie, vergezeld van een
paar huurbedienden, die een overdekte mand dragen. Achter hen komen de
burgers van de stad van alle standen, zooveel als de kamer maar bergen
kan. Een onafzienbare menigte met banieren en vlaggen ontwaart men
buiten in den tuin en op de straat_).
ROeRLUND. Hoog vereerde Heer Consul! Ik zie aan de verrassing die zich op
|