ERNICK. Denk je soms dat ik mij op dit oogenblik gelukkig voel?
LONA. Neen, ik geloof niet dat je je zoo echt heelemaal gelukkig voelen
kunt.
BERNICK. Lona, je veracht me.
LONA. Nog niet.
BERNICK. Daartoe heb je ook niet het recht. Niet om mij te
_verachten_!... Lona, je kunt niet begrijpen hoe onzegbaar eenzaam ik
hier sta in deze benauwde bekrompen maatschappij ... hoe ik jaar op jaar
mijn eischen voor een bevredigende levenstaak lager heb moeten stellen.
Wat heb ik eigenlijk gedaan, al lijkt het ook nog zooveel? Lapwerk ...
prutserijen! Wat anders of wat meer wordt hier niet geduld. Als ik een
stap verder zou willen gaan dan strookt met de stemming van de
opvatting, die juist aan de orde van den dag zijn, dan was het uit met
mijn macht. Weet je wat wij zijn, wij, die beschouwd worden als de
steunpilaren van de maatschappij? Wij zijn het werktuig der maatschappij
... niets meer en niets minder.
LONA. Hoe komt het dat je dat nu pas inziet?
BERNICK. Doordat ik veel nagedacht heb den laatsten tijd ... sedert jij
terug kwam--en vooral van avond.... O, Lona, waarom heb ik jou niet
heelemaal gekend indertijd ... in dien ouden tijd!
LONA. En wat dan?
BERNICK. Dan had ik je nooit losgelaten; en had ik jou gehad, dan stond
ik nu niet waar ik sta.
LONA. En denk je er niet aan wat _zij_ voor je had kunnen worden, zij,
die je koos in mijn plaats?
BERNICK. Ik weet in elk geval, dat zij voor mij niet is geworden dat,
waaraan ik zoozeer behoefte had.
LONA. Omdat je nooit je levenstaak met haar gedeeld hebt; omdat jullie
verhouding nooit open en waar is geweest; omdat je haar laat verkwijnen
onder het verwijt van de schande, die jij gebracht hebt over haar naaste
betrekkingen.
BERNICK. Ja ... ja ... ja; dat komt allemaal van de leugen en den
valschen schijn.
LONA. En waarom breek je dan niet met al die leugens en valschen schijn?
BERNICK. Nu nog? Nu is het te laat, Lona.
LONA. Karsten, zeg me toch eens, wat voor bevrediging geeft het toch die
schijn en dat bedrog?
BERNICK. Mij geven ze niets. Ik moet ten onder gaan net als deze heele
knoei-maatschappij. Maar er groeit een geslacht op dat na ons komt. Het
is voor mijn zoon dat ik werk; voor hem maak ik een levenstaak klaar.
Er zal een tijd komen dat in het maatschappelijke leven waarheid zal
heerschen, en daarop zal hij een gelukkiger bestaan grondvesten dan dat
van zijn vader was.
LONA. Met een leugen als onderlaag? Bedenk toch wat je je zoon a
|