. Ik? Nooit; nooit. Hier heb ik mijn kleine levenstaak, en nu
geloof ik wel dat ik geheel en onverdeeld zal kunnen worden wat ik zijn
moet.
DINA. Ik kan er niet aan denken dat ik van u afscheid nemen moet.
MARTHA. Ach, een mensch kan van veel afscheid nemen, Dina (_kust haar_).
Maar dat zal je, hoop ik, nooit ondervinden, mijn lief kind. Beloof mij
dat je hem gelukkig maken zult.
DINA. Ik wil niets beloven; ik heb een hekel aan beloven; alles moet
gaan zooals het gaan kan.
MARTHA. Ja, ja; dat is zoo. Blijf jij maar zooals je bent ... waar en
trouw tegenover je zelf.
DINA. Dat zal ik, tante.
LONA (_verbergt, terwijl zij terug komt, eenige papieren die Johan haar
gegeven heeft_). Braaf, braaf, mijn beste jongen! Maar nu moet je weg!
JOHAN. Ja, nu hebben wij geen tijd meer te verliezen. Vaarwel, Lona;
dank voor al je liefde. Vaarwel Martha, en dank, jij ook, voor je trouwe
vriendschap.
MARTHA. Vaarwel, Johan! Vaarwel, Dina! En veel geluk je leven lang!
(_Zij en Lona dringen hen zachtjes naar de deur in den achtergrond.
Johan en Dina gaan snel den tuin door. Lona sluit de deur en trekt het
gordijn er voor_).
LONA. Nu zijn wij alleen, Martha. Jij hebt haar verloren en ik hem.
MARTHA. Jij hem...?
LONA. O, ik had hem daarginder al half verloren. De jongen begon te
verlangen om op eigen beenen te staan; daarom maakte ik hem wijs dat ik
heimwee had.
MARTHA. Daarom? Ja dan begrijp ik dat je terugkwam. Maar hij zal naar
jou terug verlangen Lona.
LONA. Naar een oude stiefzuster?... wat zou hij daar nu nog aan hebben?
Om hun geluk te bereiken, verscheuren mannen zoo gemakkelijk wat hen
bindt.
MARTHA. Ja; dat gebeurt wel eens.
LONA. Maar wij blijven bij elkaar, Martha.
MARTHA. Kan ik dan iets voor je zijn?
LONA. Voor wie zou je meer kunnen zijn? Wij twee pleegmoeders ... hebben
wij niet allebei onze kinderen verloren? Nu zijn wij alleen.
MARTHA. Ja, alleen. En daarom zal jij het ook weten ... ik heb hem boven
alles in de wereld lief gehad.
LONA. Martha! (_grijpt haar arm_). Is dat waar?
MARTHA. Mijn heele leven ligt in die woorden. Ik heb hem liefgehad en op
hem gewacht. Iederen zomer heb ik verwacht dat hij komen zou. En toen
kwam hij eindelijk;... maar hij zag mij niet.
LONA. Hem liefgehad! En jij zelf was het die hem het geluk in handen
gaf.
MARTHA. Zou ik hem het geluk niet geven als ik hem toch liefhad? Ja, ik
heb hem liefgehad. Heel mijn leven is een leven voor hem geweest,
|