inder kan ik
dat wel. Als ik maar eerst van hier weg ben. O, die mevrouwen ... dat
weet je nog niet ... die hebben mij ook geschreven van daag. Zij hebben
mij vermaand dat ik mijn geluk toch goed beseffen moest, mij
voorgehouden hoe grootmoedig hij zich betoond heeft. Morgen en alle
dagen zullen zij zitten op te letten om te zien of ik mij dat alles wel
waardig maak. Ik heb een afschuw van al die vroomheid!
JOHAN. Zeg mij eens, Dina, is het daarom alleen dat je weggaat? Ben ik
niets voor je?
DINA. Zeker, Johan, je bent meer voor mij dan alle andere menschen te
zamen.
JOHAN. O Dina...!
DINA. Ze zeggen hier allemaal dat ik je moet haten en verafschuwen, dat
dat mijn plicht is. Maar ik begrijp niet waarom dat mijn plicht zou
zijn, en zal dat ook nooit leeren begrijpen.
LONA. Dat moet je ook niet, mijn kind!
MARTHA. Neen, dat moet je niet; en daarom moet je ook met hem meegaan
als zijn vrouw.
JOHAN. Ja, ja!
LONA. Wat? Daarvoor moet ik je een zoen geven Martha! Dat had ik van jou
niet verwacht.
MARTHA. Neen, dat wil ik wel gelooven; ik had 't zelf ook niet verwacht.
Maar eens moest het bij mij tot een uitbarsting komen. Ach, wat gaan wij
hier toch gebukt onder den vloek van traditie en gewoonte! Kom daar
tegen op, Dina. Word zijn vrouw. Doe iets dat al dien sleur trotseert!
JOHAN. Wat is je antwoord, Dina?
DINA. Ja, ik wil je vrouw worden.
JOHAN. Dina!
DINA. Maar eerst wil ik werken, zelf iets worden ... net als jij. Ik wil
geen ding zijn dat genomen wordt.
LONA. Braaf zoo ... zoo moet het wezen.
JOHAN. Goed; ik zal wachten en hopen....
LONA. ... en winnen, jongen! Maar nu aan boord!
JOHAN. Ja, aan boord! O, Lona! mijn lieve zuster, nog even een woordje.
Hoor eens.... (_hij gaat met haar naar den achtergrond en spreekt
haastig met haar_).
MARTHA. Dina, jij gelukkige!... laat mij je eens aanzien, je nog eens
omhelzen ... voor 't allerlaatst....
DINA. Niet voor 't laatst; neen, lieve, beste tante, wij zullen elkaar
terugzien.
MARTHA. Nooit meer! Beloof mij dat, Dina, kom nooit meer terug (_grijpt
haar beide handen en kijkt haar aan_). Nu ga je het geluk tegemoet, mijn
lief kind ... over de groote zee. O, hoe dikwijls heb ik daar naar
verlangd, als ik in de school was! Daarginder moet het mooi zijn, een
ruimere hemel; de wolken gaan daar hooger dan hier; een vrijere lucht
waait daar over de hoofden der menschen heen....
DINA. O, tante Martha, u volgt ons nog wel eens.
MARTHA
|