als
vrienden zoo gemoedelijk-intiem, voor de opening der bijeenkomst in
rustig vertrouwen met elkander praatten; waar bij alle soms hooggestegen
verschil van meening, nooit de kalm-zekere genegenheid van de
blijmoedige gelaten verdween, nooit ook de joviale toon van hartige
volksboertigheid werd gemist, als wisten al die menschen wel, dat die
ruzietjes best en waarachtig wel als kleurige verzetjes op den effen en
diepen stroom hunner eensgezindheid mochten drijven en wat rook en roet
uitpuffen ook, wel ja--wat hinderde dat die breede en klare rivier! Hoe
vaak heb ik daar blijde van de naar het podium in den lichtglans
omhooggeheven gezichten gelezen die wellicht soms nauwelijks bewust maar
enorm sterk werkende zekerheid, hier schouder aan schouder met vrienden
en niets dan vrienden te staan, hier veilig te staan in eenheid en door
noest werken veroverde macht, hier heerlijk de menschen-waarde van
zich-zelf en zijn lotgenooten te voelen, herwonnen op broodnijd, plat en
bruut individualisme en concurrentie-haat.--Welnu, dit alles bedenkend,
zal, vertrouw ik, de lezer zich door het gemeenzame in den toon der hier
navolgende opstellen niet gekwetst voelen niet alleen, maar ook,
begrijpend, hoe het voortsproot bij den schrijver niet uit een zich
hooger voelen, doch uit een diepe en innige genegenheid, 't billijken,
dat hij uit pieteit voor eigen gevoel--de [p.205] eerste plicht eens
schrijvers!--het liet zoo het was.
Is hiermede mijn inlichtend woord tot den lezer van dit deel van den
bundel geeindigd, de overtuiging, dat "wie aan den weg timmert veel ...
bekijks heeft" legt mij de verplichting op, hier nadrukkelijk het
volgende te verklaren: zoo dit mijn werk een blijvend nut zal blijken te
hebben gebracht; zoo er harten door zijn opengebloeid in liefde tot het
schoone, geesten erdoor gebracht zijn tot het begrijpen en doorvoelen
van kunst, dan prijze men hen vooral, die de gelegenheid ertoe schiepen:
het Bestuur van den A.N.D.B. en in de allereerste plaats zijn
voorzitter, den Redacteur van _Het Jonge Leven_, mijn waarden en
geeerden vriend Polak, die door de ruime en hooge opvatting van zijn
taak, het rijke genot, voor mij aan mijn arbeid verbonden, zeer heeft
verhoogd en dus niet weinig tot het welslagen zal hebben bijgedragen;
doch zoo het mocht blijken te hebben gefaald, dan prijze men hen niet
minder, maar _lake uitsluitend mij_, die in volkomen onafhankelijkheid
schrijvend wat ik wilde, een van de kostbaarste geleg
|