ook groote gebreken zijn. Dit begrijpen zal ons ingetogenheid
leeren en ons van belachelijke waanwijsheid of leedvermaak verre doen
zijn.--
* * * * *
OVER MULTATULI EN ZIJN GESCHIEDENIS VAN WOUTERTJE PIETERSE [p.236]
IV.
De maatschappij waarin wij leven, die anarchistische dooreenstrengeling
van ongebreidelde, niet-geleide of slecht geleide krachten--een kluwen
zoo verward en zoo langzaam zich ontwarrend, dat we wel zeker weten, dat
niet meer bij ons leven de Tijd een schoon weefsel ervan spinnen
zal--die maatschappij van de mededinging, van de afgunst, van den haat
maakt ons allen, in haar levenden, tot slechter menschen, dan we
tengevolge van onzen natuurlijken aanleg, te midden eener betere
samenleving, zouden zijn geweest. Want zij is 't, die de edelste
neigingen ver doet terugkrimpen in 't meest verborgene van 't hart, om
daar een kwijnend bestaan te leiden, ja, dikwijls, te sterven, wijl er
voor hen in 't wijd-open, gemeenschappelijk menschen-leven geen
voedingsbodem, geen ontwikkelingsruimte is. En zij is 't alweer, die de
onedele driften oproept, hen laat treden en werken in der edele plaats,
hun dier naam, gewaad en aanzien geeft--zoodat de waanzinnige
angst-wreedheid van, het doodelijk gevaar tegemoet gejaagde, soldaten,
na zich de trekken te hebben kalm-gehuicheld en zich de handen te hebben
gewasschen van 't bij 't "neerleggen" vergoten bloed, den naam en de eer
van den heldenmoed uit de handen van vrome regeerders ontvangt; zoodat
de sluwheid, noodig, om in de hijgende jacht naar winst, anderen te doen
vallen en hen dan voorbij te rennen, als wijsheid en schoone
behendigheid wordt [p.237] geprezen; het huwen-om-geld liefde wordt
genoemd en als zoodanig zalvend door geestelijken wordt be-zegend; de
zucht tot uitbuiting van vreemde landen en volken zich kan vermommen als
brengster van wetenschap en klaarder godsbegrip....
En geen andere dan zij is 't dus, die ons gemoed, onze ziel aan een
veronachtzaamd huis gelijk maakt, waaruit de meesters zijn vertrokken en
waarin het brooddronken knechtenpak het bezit dier meesters in
liederlijke moedwilligheid vervuilt en verbrast, zich op hun plaatsen
zet en hun manieren grijnzend nabootst. Zoo komt het, dat wij aan het
bestaan van een volkomen eerlijk, volkomen deugdzaam mensch nauwelijks
meer gelooven. Ja, wij _wenden voor_ aan zulk een nog zekerlijk te
gelooven, doen zelfs soms, om onze eigen onschuldige braafheid maa
|