FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   224   225   226   227   228   229   230   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248  
249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   >>   >|  
is? Geen denken aan! Aan den vader hoort de beslissing. Wat weerga, ze zijn niet van een geloof. Hij, Jan Edeling, de afstammeling van den vriend van Martin Luther, hij, die nog den inktkoker in z'n bezit heeft, dien Luther "bij zekere gelegenheid den duivel naar den kop smeet, toen die 't al te grof maakte," zou een "arke Noachs" van zijn huis maken. Het mocht wat! Neen, daar komt niks van in! Toch wordt de man getemd door--_Abraham Blankaart_. Deze is door de schrijfsters met alle mogelijke deugden toegerust: een klaar verstand, een gevoelig hart, en een soort van weldadigheid, die, snoevend en blufferig als ze mag zijn, niettemin weldadigheid, ik zal niet zeggen: in den _besten_ zin des woords, maar dan toch in _heel goeden zin_ is. De verliefdheid der schrijfsters op deze figuur heeft hen, als ware 't op het beslissende oogenblik, verhinderd haar van even groote uitbeeldingsvoortreffelijkheid als die van den ouden _Jan Edeling_ te doen zijn. _En dit niet zoozeer, als figuur op zichzelf beschouwd, maar als deel van het organisch geheel van den roman_. [p.268] Dit laatste ziet er eenigszins raar en moeilijk uit. En ik weet op het oogenblik geen beter middel, 't heel gewoon en klaar voor u te maken, dan u mijn eigen gedachtengang daaromtrent bloot te leggen. Wij moeten, om te beginnen, wel onderscheiden, wat eigenlijk in de _Blankaart_-figuur onzen wrevel opwekt en waarom wij na de keuring harer groote waarde een vleugje onvoldaanheid in ons merken. Is het niet in de allereerste plaats, vroeg ik mijzelf af, 's mans voortdurend uitweiden over eigen voortreffelijkheid, gulheid en verstandelijk inzicht, gemengd met quasi-bescheidenheidsvertoon? Maar neen, dat kan ons _kunstgenot_ toch niet bederven. Integendeel: hoe meer ons al die hebbelijkheden naast zijn groote deugden duidelijk worden, hoe inniger we toch van die voortreffelijke uitbeelding, die ons dat alles zoo hel-duidelijk voor oogen stelt, zouden moeten genieten, want juist immers het wegdoezelen der ondeugden in een roman-figuur en het partijdig uitsluitend-uitbeelden harer goede eigenschappen doet haar levenswaarheid te loor gaan. Het moet dus iets anders zijn. En ziehier: ik geloof, dat ik er ben. Wij merken duidelijk, dat de schrijfsters geen oog hebben voor 's mans quasi-bescheidenheid en snoeverij. Of anders gezegd: wij merken, dat zij voortdurend een eenigszins anderen _Blankaart_ innerlijk zien, dan dien zij uitgebeeld hebben. En daaruit volgt, dat het hun
PREV.   NEXT  
|<   224   225   226   227   228   229   230   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248  
249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   >>   >|  



Top keywords:

figuur

 

schrijfsters

 
duidelijk
 

Blankaart

 
merken
 

groote

 

weldadigheid

 
oogenblik
 

eenigszins

 

moeten


voortdurend

 

deugden

 

Edeling

 
geloof
 

anders

 

Luther

 
hebben
 

snoeverij

 

daaruit

 

plaats


bescheidenheid
 

mijzelf

 
beginnen
 
uitweiden
 

allereerste

 
innerlijk
 

anderen

 

waarom

 

opwekt

 

wrevel


keuring

 

gezegd

 

onvoldaanheid

 
uitgebeeld
 

eigenlijk

 

onderscheiden

 

vleugje

 

waarde

 

voortreffelijkheid

 

worden


inniger

 

wegdoezelen

 
immers
 

ondeugden

 

partijdig

 

hebbelijkheden

 

uitsluitend

 

zouden

 

genieten

 
voortreffelijke