niet vertelt om ermee te pralen, maar uit louter onbewuste,
kinderlijke openhartigheid! _Gij hebt hier dus voor u een sterk bewijs
voor de [p.242] waarheid van wat ik hierboven zei: die kinderlijkheid
drenkt en belicht zijn zedelijke schoonheid, en door de eerste erkent ge
de laatste als echt_.
Maar eens toch heb ik er echt schik van gehad ... niet van die
_Vulgata_, meen ik, maar dat God me zoo sterk gemaakt heeft. Hij
doet niets voor niemendal, houd je daar maar aan vast! Verbeeldje,
ik was op 't Simmenarie, en daar woonde-n'n boer in de buurt, 'n
rijke boer. Hij heette Koremans, maar hij was heel rijk, en hij had
veel arbeiders in z'n dienst, meiden en knechts, allemaal
boerenmenschen, dat begrijp je wel. Een van de meiden heette
Trineken, en ik dacht dat Koremans goed en gul was, maar och, ik
heb er geen pleizier in, je dat te vertellen. (Jelui zult later wel
merken waarom, v.C.) Waartoe dient het? Liever vertel ik je-n'n
ander stukje, iets van hem, van pastoor Koens. Dat moet je hooren!"
't Speet Wouter dat-i niets van Trineke te weten kwam. Met allen
eerbied voor de gaven van pastoor Koens, gaf-i de voorkeur aan 'n
boeremeisje. Hij was in de jaren que tout ce qui porte jupon
interesse; (= dat alles wat 'n japon draagt, belang inboezemt,
v.C.) en in z'n verbeelding vertaalde hij elk onbekend
vrouwspersoon in "Femke" of ... iets als Femke, (het meisje, waarop
hij "verliefd" is. v.C.) Maar hij begreep toch dat-i den goeden
Jansen niet dwingen mocht in de keus van z'n onderwerpen, en hij
luisterde zoo aandachtig mogelijk.... (Wij doen dit _niet_, om
--ruimte te winnen, en luisteren pas weer, als Wouter aandringt de
geschiedenis van Trineke te hooren. v.C.)
"Maar, m'nheer, wat was er met die Trineke?"
"Och, ik heb me verpraat. Ik had den man z'n naam niet moeten
noemen, want het past me niet, iemand zwart te maken na z'n dood."
"Wat had-i gedaan met die Trineke?"
Uit dat _gedaan_, blijkt dat het romantische Woutertje op zijn minst aan
'n half dozijn onteeringen of iets dergelijks denkt!
"Gedaan? Niets! Ik wil 't je wel vertellen, maar spreek er nooit
over. Misschien leven z'n kleinkinderen nog, en hoe zou jij 't
vinden als men kwaad sprak van je grootvader? Koremans was juist
niet minder dan andere boeren, en daarom zou 't me leelijk staan
z'n naam te bek
|