van die meening
terug. Zooals Hildebrand wel schijnbaar, en ten deele met Multatuli
overeenkomt in het gering achten van eigen [p.255] kunst en artistieke
vermogens--de eerste, zooals wij indertijd gezien hebben, vindt zijn
schetsen-schrijven een jeugdspel, dat den rijperen leeftijd niet meer
voegt, terwijl de laatste voor niets grooter angst schijnt te hebben,
dan om zijn schrijfkunst bewonderd te worden--maar inderdaad in de
oorzaken dier geringschatting hemelsbreed van hem verschilt--want ten
eerste mag men met grond beweren, dat Multatuli meestentijds niets van
dit geringschatten meende, maar ten tweede: dat, ten tijde dat hij 't
wel meende, die meening in hem geboren werd _uit zijn ontzaglijk
revolutionnair sentiment_, terwijl zij bij Hildebrand voortkwam juist
uit het _tegenovergestelde_: het begrip van eigen waardigheid en fatsoen
als dienaar van den godsdienst, d.i. van het overgeleverde, het, in zijn
oogen, _vaststaande en blijvende_: een fundamenteel onderscheid
dus!--zoo komen, oppervlakkig beschouwd, Betje en Aagje wel met
Hildebrand overeen in den eerbied voor een werkelijk godsdienstig leven;
in de voorkeur voor het beelden van echt vaderlandsche tooneelen, en
zelfs in het verliefd zijn op enkele der door hen geschapen figuren,
maar dat alles spruit bij hen uit geheel andere motieven voort dan bij
hem. De eerbied voor den werkelijk godsdienstigen en braven mensen maakt
zich bij Hildebrand zelden los van de wetenschap, dat ook hij zulk een
mensch is, in een woord: hij blijkt soms saamgeweven met eene ergerlijke
zelfverheerlijking en zelfverheffing, bij onze Wolff en Deken is daar
geen sprake van. Beeldt Hildebrand zich in _De Familie Kegge_--herinnert
ge 't u?--als den onfeilbaar-wijze en den reddenden engel, Betje
daarentegen stelt zich-zelf ten toon--ongetwijfeld zich bewust, dat men
dit zal begrijpen--als de zeer zeker begaafde, zeer zeker brave en
sympathieke, maar niet minder lichtzinnige _Saartje Burgerhart_, die
niet alleen geen anderen redt, maar er rond voor uit komt, dat ze 't
alleen God heeft te danken, dat ze niet door een schurk voor haar
geheele leven ongelukkig is gemaakt, terwijl Aagje er niets op tegen
schijnt te hebben, zich-zelf als de bedilzieke en overijld naar den
schijn oordeelende _Anna Willis_--vriendin van _Saartje_--te teekenen!
[p.256] En ongetwijfeld: de liefde voor het schetsen van het
vaderlandsche milieu is zoowel bij Hildebrand als bij onze schrijfsters
zeer sterk, maar welk
|