erop. Toen ging ik het huis uit, en haalde de huisdeur achter mij
toe. Hoe het verder met de zuster gegaan is, weet ik niet....
Allerbest en toch zoo eenvoudig verteld, he; in dien laatsten zet van:
"met de _zuster_", nog even een echtSaraBurgerhartsche guitige
spotternij! Voor dezen keer stop ik en al geloof ik wel, dat na wat ik
jelui nu van het werk heb laten zien, je al heel verlangend zult zijn
het te lezen, ik ben mij bewust, je toch nog maar een te klein deeltje
van zijn groote schoonheid in karakter-uitbeelding, taalrijkdom,
wijsheid en naieve bekoorlijkheid te hebben getoond, dan dat ik mij
daarop met volslagen zekerheid--ik ken immers mijn Pappenheimers--zou
mogen verlaten. In het volgende hoofdstuk dus zullen wij enkele der
figuren; met wie jelui nu reeds kennis hebt gemaakt, wat nader bekijken
en eenige nieuwe aan jelui voorstellen, daarna.... Maar waarom zou ik
zoo dwaas zijn om alles bij voorbaat uit de school te klappen!
NOTEN:
[1] Men oordeele. Een der argumenten is dit: "In Sara Burgerhart wordt
gezegd aan het slot van den 69sten brief: ""De uitgeefster heeft noodig
gevonden dezen brief van Charlotte Rien du Tout, als ook dien van
Pieternelletje Degelijk, van de taal- en schrijffouten eenigszins te
zuiveren, opdat men die zoude kunnen lezen."" Deze noot kan niet
afkomstig zijn van juffrouw Deken, zelve op de regels van taal en
spelling zeer onvast. Alleen de beter onderleide juffrouw Wolff kon zoo
spreken".... Ei zoo, was juffrouw Wolff beter onderleid?... Ziehier wat
Prof. Knappert daaromtrent in een noot bij zijn inleiding citeert:
""Ofschoon noch Loosjes, noch vader (Noordkerk) noch Houttuin in staat
zijn geweest mij te doen begrijpen wat taalregelen zijn en ik altoos
iemand noodig heb, die hen in haar, d in t, t in d of dt verandert""
_Betje_ in een brief van 9 Juni 1772."
Een andere "grond" is, dat in de voor- en naredenen van _Sara
Burgerhart_ en _Wlllem Leevend_ voortdurend gesproken wordt van: _Ik,
mij, mijn_, alsook van uitgeefster, inplaats van uitgeefsters. Maar ik
moet zeggen, dat ik zelden een bewering heb gezien, van een meer
averechts psychologisch inzicht blijk gevend dan deze! _Want juist het
feit, dat de schrijfster dier voor- en naredenen zich verschreef, toont
aan, dat er niets te verbergen was. Anders zou zij waarlijk wel op haar
qui-vive zijn geweest_. Deze "grond" is mij dus juist een bewijs van het
tegendeel van 't geen Huet beweert. Het is immers zeer natuurlij
|